Jaap Min - diverse werken - diverse opstellingen

Een selectie van werken van Jaap Min

(met tekst van Kees Komen)

Landschappen, beesten, mensen, portreten en tentoonstellingen


Aangezicht

"Dromen zonder daad, dat is verloren tijd"

Door Kees Komen

Jaap Min wordt in het beginjaar van de Eerste Wereldoorlog, op 16 september 1914, aan de Natteweg te Bergen (Noord- Holland) geboren in het gezin van Martinus Min (1865) en Anna Margaretha Revers (1877). Van de elf kinderen is hij de negende en jongste zoon. Jaap is terechtgekomen in een geslacht dat al eeuwenlang in het dorp huist. Vader Tinus is timmerman bij het Pensionaat van de Zusters Ursulinen en zal het later tot chef bij het Gemeentelijk Electriciteits Bedrijf brengen. Tinus is goed van de tongriem gesneden en heet in de volksmond 'de burgemeester'. In 'Huize Min' wordt hevig gemusiceerd, er worden verhalen verteld en het is er een kunstzinnig milieu. Er zit maakdrift in de 'Minnetjes'. De familie is geen gezin maar 'een circus'. Voor kinderen uit de hele buurt is het huis 'een soort cultureel centrum: theater, music-hall, poppenkast, panopticum, kermis- en tentoonstellingsterrein, met het eigen kroost als artiesten' [1].


Koeistal

Moeder Min, die vrij jong zal overlijden, is 'de pool die in het gezin de fantasie doet vonken. Haar grenzeloze goedheid lijkt voor een buitenstaander vaak meer onmacht. Niet bekwaam om het gezin met vaste hand te regeren, lijkt zij het met de allerliefste lankmoedigheid uit de hand te laten lopen' [1]. De broers van Jaap poseren wel eens voor Bergense schilders en komen dan met halve tubes verf en stukken doek van afgekeurde schilderijen terug.

Als dertienjarige gaat Jaap in de leer bij huisschilder Japie Leijen. Naast dat werk volgt hij avondlessen aan de Ambachtsschool in Alkmaar. Hij doet er theorie en tekenvaardigheid op. In 1930 overlijdt zijn moeder. In diezelfde periode volgt een wending in het leven van Jaap Min. Jaap Leijen signaleert dat Jaap andere illusies koestert dan een leven als huisschilder. Hij merkt dat Jaap de bergzolder van het bedrijf aanzienlijk interessanter vindt dan de werkplaats. Leijen heeft veel contacten met Bergense schilders en hij heeft zijn zolder ter beschikking gesteld voor het opslaan van schilderijen waarvoor zij in hun atelier geen plek hebben. Voor Jaap is die zolder een openbaring, die bepalend zal blijken voor de rest van zijn leven. Als het werk het toelaat stuurt Jaap Leijen zijn leerjongen de duinen in om te schilderen. Bij Boendermakers kunstzaal in Bergen is altijd veel werk te zien en met vriend Mart Hopman bezoekt Jaap Min alle lopende tentoonstellingen in Amsterdam, Antwerpen en Brussel.


Paarden en koeien

Vervolgens brengt Jaap Leijen hem in contact met de kunstschilder Matthieu Wiegman. Wiegman weet intuïtief dat Jaap méér in zijn mars heeft. Er gaat een zekere uitstraling van de jongen uit. Wiegman moedigt het sluimerend talent aan. In 1938 laat Jaap Min zich inschrijven aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar hij tot 1944 zal blijven. Een stap die mogelijk wordt gemaakt doordat enkele Bergenaren hem een weekgeld verstrekken. Mart Hopman verkoopt samen met het echtpaar Rein Valkhoff- Anke Servaes het door hem achtergelaten werk om de academie en Jaaps verblijf in Amsterdam te kunnen bekostigen. Ook Jaap Leijen draagt materieel bij. In het gezin van Valkhoff maakt hij kennis met de literatuur en de Italiaanse kunst, waarvan Valkhoff en zijn echtgenote kenners bij uitstek zijn. Zij nemen hem in 1939 mee naar Italië. De bezoeken aan ondermeer Padua, Venetië en Verona maken grote indruk op de jonge schilder. De reis wordt overhaast afgebroken vanwege het naderen van de oorlog.


Beeldhouwer

Jaaps neiging tot het monumentale is ontwaakt bij het zien van onder anderen Giotto, wiens krachtige compositie hem bovenal treft. 'Bij Giotto zit het allemaal op z'n plaats.' Op de academie wordt hij, naast het tekenen bij prof. J.H.Jurres en het schilderen bij prof. W.H. van den Berg, door prof. H.Campendonck ingewijd in de monumentale technieken en tot schilder gevormd. De uit Duitsland gevluchte Campendonck stort het Duitse expressionisme over hem heen en wijdt hem in de monumentale technieken in. 'Meneer Min', zegt hij, 'u schildert Bergense School. U mag geen gebrande sienna meer gebruiken'. Jaap Min wordt geleerd dat een muur plat is. Campendoncks leerlingen mogen geen perspectief maken, want, zegt Carnpendonck, 'dan doorboor je een muur. Ruimtelijkheid weergeven betekent vaak een chaos waar alles door elkaar zwemt' [2].


Vragend kind

Fresco's

De frescotechniek die Jaap Min op de Italiaanse reis van nabij leert kennen, brengt hij in toepassing tijdens zijn laatste academiejaar 1944. Hij wordt uitgenodigd kruiswegstaties te maken - zijn eerste monumentale opdracht - voor de Petrus en Pauluskerk in Bergen, welk dorp grotendeels geëvacueerd is. Samen met beeldhouwer Henk Zweerus, vriend en studiegenoot, duikt hij enige tijd onder in een leegstaand huis. Op 21 juni 1945 huwt hij in Amsterdam-Noord met Elisabeth Terwijn. Hij heeft haar ontmoet tijdens het maken van muurschilderingen in een jeugdhuis aan de Bloemgracht, waar zij, naast haar beroep als kleuterleidster, vele jaren werkzaam was bij het Sint Franciscus Liefdewerk, dat zich inzette voor de Jordaanjeugd. De Bergenaar Siem Schotten, vroeger buurjongen van Jaap en als pater actief in deze wijk, heeft hem voor die opdracht weten te vinden. Schotten is altijd, van ver of dichtbij, vriend en raadsman. Op de huwelijksavond vertrekt het bruiloftsgezelschap met banjo's op een boerenwagen richting Bergen. Het jonge paar neemt zijn intrek in 'De Windroos', het huis waar Min ondergedoken heeft gezeten en waar ooit de dichter Adama van Scheltema woonde. Jaap Min maakt zijn eerste glas-in-lood ramen en Siem Schotten, inmiddels studentenpastor te Delft, vraagt hem, de studentenkapel te beschilderen. Later zal Jaap Min er aan de ene zijde nog een grote muurschildering van het paradijs aan toevoegen, en in 1968 aan de andere zijde een mozaïek, voorstellend de drie jongelingen in de vuuroven. Hij neemt deel aan een op initiatief van Charley Toorop gehouden groepstentoonstelling in het Stedelijk Museum Alkmaar en wordt als bestuurslid benoemd van het Kunstenaars Centrum Bergen (KCB), dat in 1947 is opgericht.


Vrouwtje in duin

In 1948 betrekt hij met het jonge gezin 'de Wiert', een boerderij aan de uiterste rand van Bergen, dat over de weide in het beboste duin overgaat. De dors wordt door de dorpstimmerman tot atelier gemaakt. In datzelfde jaar is werk van Jaap Min aanwezig op de Biennale in Venetië. La Revue Moderne wijdt een bespreking aan zijn inzending. Het volgend jaar neemt hij deel aan de expositie Pro Arte Christiana in het Stedelijk Museum Amsterdam. In 1950 overlijdt, op 26 juni, Jaap Leijen, toeverlaat en stimulans van het eerste uur. Jaap Min heeft in 1951 zijn eerste eenmanstentoonstelllng in Bergen. Deze wordt ingericht in de doorrijstal van De Rustende Jager, die als expositieruimte van het KCB fungeert. Een jaar later wordt hij door de paters Montfortanen naar Oirschot 'geroepen' om daar hun kapel te voorzien van muurschilderingen, ramen en een kruisweg. Hij verblijft een jaar in het Brabantse klooster. Nauwelijks is de opdracht voltooid of een volgende wacht: in 1954-'55 werkt hij aan kruiswegstaties voor de paters Montfortanen te Nieuw-Lotbroek (Limburg): panelen die hij thuis maakt, gekrast in zwart op wit. Later, als het gebouw wordt afgebroken, zullen de panelen naar de kerk van Hoensbroek worden overgebracht. In 1955 heeft hij tevens tentoonstellingen in Tilburg en Maastricht.


Onbekend wie

Professor

De aandacht is op hem gevestigd. De Jan van Eyckacademie nodigt hem in datzelfde 1955 uit, als opvolger van Thé Lau, hoogleraar aan de academie in Maastricht te worden. Hij aanvaardt het professoraat na lang wikken en wegen. Tot 1961 zal hij aan het instituut verbonden blijven, waar hij drie dagen per week de schildersklasse onder zijn hoede heeft. Bijna alles wat hij tevoren heeft gevreesd, gaat in vervulling. Weinig echte collegialiteit, nauwelijks gelegenheid voor eigen werk. De reizen wekelijks dwars door Nederland en het verblijf in een kosthuis vallen hem steeds zwaarder. Alleen het contact met zijn leerlingen schenkt hem voldoening. Zij bevolken 'de Wiert' ook 's zomers, en enkelen blijven vrienden voor het leven. Tegenover een vast salaris staat een grote mentale druk, een dwangbuis die hem tenslotte doet besluiten het leraarschap op te geven. In de Maastrichtse tijd is zijn werk tweemaal, in 1958 en 1960, te zien tijdens de Biennale für Christliche Kunst der Gegenwart te Salzburg. Om de herwonnen vrijheid na zes jaar docentschap te vieren nodigt Siem Schotten hem uit, een reis te maken naar Italië, waar onder andere Pompeï bezocht wordt. Op de terugreis bestudeert Min de Franse kathedralen. Schotten, geschiedkundige en een uitstekend gids, brengt hem op alle plaatsen waar hij heen wil en regelt onderkomens aan de hand van de contacten die hij overal bezit. Jaap Min kan zich helemaal aan het schilderen wijden. Zijn hand wordt weer losser. In oostindische inkt schrijft hij zijn indrukken, In waterverf schildert hij de gloeiende zuidelijke kleuren van het land en de gebouwen, verschroeide Pompeï-ruïnes, vurige kathedralen en kerken, de zuidelijke mens. Hij vergaart motieven die hem weer thuisbrengen bij zichzelf. Schetsboeken vol neemt hij mee terug.


Geitenwei

Bij deze reis blijft het, voor hem. Als zijn vrouw later met verhalen uit Israël en Egypte thuiskomt, heeft hij aan een enkel woord genoeg om zich een beeld te vormen. Hij schildert de Nijl in juichend geel, waarmee hij zijn vrouw bij thuiskomst verrast. Brieven over droogte en dorst brengen hem tot schilderijen als 'Uittocht', 'Mozes die water uit de rotsen slaat', 'Dans om het gouden kalf' , 'Doortocht door de Rode Zee'. Op het onthutsend verslag van het samenleven van al die volkeren, al die religies, volgen zijn schilderijen 'De vele gezichten van Christus' en 'Verdrijving uit het Paradijs'. Hij werkt nooit planmatig. Daarvoor is hij te impulsief. Meestal ontstaan de schilderijen uit vlekken en kleur. Het doek kan zowel uitgroeien tot een religieus als tot een landschappelijk werk. Als vanzelf ontstaat iets dat er om vraagt, er op door te gaan.


Koeien

Geen globetrotter

Bergen echter is de enige plek op aarde waar hij zich werkelijk thuis voelt: 'Ik heb aan enkele vierkante kilometers genoeg. Die dekking in de rug van die zee. Midden in Limburg voel ik me verloren' [3].
Wat Min tijdens zijn wandelingen ervaart blijft hangen. 'Ik ging bij voorkeur altijd zelf melk halen, dan zag ik de koeien in de stal, de boer ertussen, elke dag. Ik zoek in mijn schilderijen de oervormen en niet het uiterlijke lichtvalletje hier en schaduwplekje daar. Koeien geven licht in het land, vooral 's avonds. Ik schilder eigenlijk ook geen koe, maar een lijn in een compositie en dan moet het wel weer een koe worden' [3].
Hij werkt hard, ook aan de monumentale opdrachten die hij noodzakelijkerwijs weer is gaan aannemen. In 1962 ontwerpt hij glas-in-beton ramen voor het gebouw De Uithof van de zusters Ursulinen in zijn woonplaats. In 1967-'68 werkt Min aan een magistraal glas-in-loodraam (dertig bij zes meter) voor de Pius-X-kerk in Alkmaar. Weldra volgen in datzelfde jaar elf glas-in-loodramen in de kapel van het Amsterdamse bejaardenhuis Sint Bernardus. Een grote eenmanstentoonstelling in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht in 1964 laat een keuze uit zijn vrije werk zien: bomen in het duin, koeien in het land, stillevens naast recente grote schilderijen van verscheurde Christuskoppen. In 1966 hangt zijn werk in galerie Nouvelles Images te Den Haag.
In 1970 volgt kasteel Radboud in Medemblik, waar vooral zijn Noordhollandse landschappen hangen, want dat is wat hij bovenal kent en doorgrond heeft. Tachtig van Mins werken hangen in 1974 in de door één van zijn dochters opgerichte galerie De Kapberg te Egmond aan den Hoef. Slechts een enkele keer breekt Min er een paar weken tussenuit naar een andere omgeving. In de jaren zestig verblijft de familie enkele zomers op een boerderij in West-Brabant, begin jaren zeventig werkt hij in Drenthe en tien jaar later korte tijd in Friesland en Groningen. De andere omgeving en de beperking van de tijd maken zijn werk ongeremder en zijn verwondering groter. Zijn zintuigen zijn gescherpt om te reageren op wat hij ziet. Er ontstaan vele reeksen aquarellen die een lossere toets krijgen en feller van kleur worden. Hij wijdt zich aan een mozaïek van 39 bij twee meter, dat hij in delen maakt en in beton laat storten voor het Fioretti-college te Lisse (1970 - 1971) en maakt een ontwerp voor een groot gobelin-tapijt, bestemd voor de trouwzaal van het stadhuis van Enschede (1972). Daarna stopt Jaap Min met het monumentale werk dat hem ruim twintig jaar bezighield. Uiteindelijk acht hij het monumentale te rationeel van aard en teveel bepaald door omstandigheden van buitenaf (met name als de eerste geestdriftige schetsen aan een commissiekeuze zijn onderworpen): een beperking van zijn vrijheid. De vrijheid om zich te durven overgeven aan de innerlijke impulsieve kracht. Daarnaast wordt het hem lichamelijk te zwaar. Hij zal zich voortaan geheel aan de vrije schilderkunst wijden, waarnaar zijn voorkeur uitgaat, omdat deze de schilder pur sang betere mogelijkheden biedt tot het vastleggen van zijn binnenste emoties. Een bijkomende factor is dat de katholieke kerk in deze periode scheutiger is in het verlenen van monumentale opdrachten dan in het honoreren.


Roosloot.jpg

Beslotenheid

Zijn dorpsgenoten zien hem zelden in het openbaar. De introverte werker verkiest de beslotenheid van zijn atelier. Als hij aan een doek werkt, ontgaat hem de buitenwereld en is hij niet te consulteren.

Zijn vrouw Bets vormt het voorportaal tot het atelier. Zij houdt het grote drukke gezin met zeven kinderen in toom en waakt over de voordeur, ontvangt het talloze bezoek van opdrachtgevers en vrienden, regelt kortom het praktische, weet voortdurend te improviseren bij al het onverwachte en ziet kans, van het minste een gebeurtenis te maken. Jaap Min zelf gaat op in alle spel, jut speels zijn kinderen op, is de verteller en in het bijzonder luisteraar. Min schildert 'zo lang het licht van buitenaf het toelaat' 4. Soms beschildert hij het doek aan beide kanten of krabt hij voorstellingen eraf en werkt hij op bestaande schilderijen door 4. Hij is niet verlegen om commentaar: 'En denk erom, niets over het werk, want wie heeft er nu een oordeel?' 1. Nimmer rijst in hem de gedachte, arrivé te zijn.

Het jaar 1985 is een kroonjaar voor Min. Niet minder dan 222 voorbeelden van geëngageerd vakmanschap uit de voorafgaande vijfentwintig jaar worden geëxposeerd. Dat gebeurt tijdens een tentoonstelling in drievoud, in de Oude Ursulakerk te Warmenhuizen (schilderijen, overwegend van religieuze aard), het gemeentehuis van Bergen (schilderijen, met name landschappen en stillevens) en het Kunstenaarscentrum in dat dorp (aquarellen, gouaches, tekeningen). Aanvankelijk reageert hij wat gereserveerd op het voorstel, zijn religieuze doeken afzonderlijk in Warmenhuizen op te hangen. 'Ik dacht: mensen lachen om die koppen. Ik heb wel eens het verwijt van collega's gekregen dat mijn schilderijen allemaal platte vlakken waren. 'Laat die ikonen maar thuis', zeiden ze dan, 'geef ons maar die landschapjes'. Maar ze zien nu wel, dat het schilderijen zijn, ze kijken naar de verfbehandeling en die moet net zo sterk zijn als het onderwerp. Als de mensen naar Italië gaan, gaan ze toch alleen maar voor al die religieuze kunst' [3].
Dat hij op zoveel uiteenlopende manieren schildert, verklaart hij met het aanhalen van een uitspraak van de schilder-dichter Lucebert: 'lk heb een tuin. Daar groeien alle soorten bloemen in'.


Achtertuin - Wiertdijk - met twee notenbomen

Op 23 juli 1986 overlijdt, op zeventigjarige leeftijd, zijn geliefde vrouw. Zij heeft een belangrijke rol in de ontwikkeling van zijn werk vervuld. Zij heeft hem alle ruimte gegeven die hij nodig had om zich te ontplooien. Haar steun was onvoorwaardelijk. Ondanks grote verslagenheid voltooit Min een groot glasraam, De profetie van Isaias. Dit raam wil hij nog bij uitzondering maken voor de door zijn zoon Maarten ontworpen Felicitaskerk in Spijkenisse. Wanneer de kerk in gebruik genomen wordt is het eerste gedeelte klaar, na een onderbreking volgt het tweede deel. Daarna houdt hij zich uitsluitend met schilderen bezig.
Op dinsdag 6 oktober 1987 overlijdt Jaap Min in zijn woning. 's Ochtends nog werkt hij aan een reeds langer bestaand schilderij van zijn vrouw. Een mystiek schilderij in een nerveus handschrift met veel wit erin, en achter de linkerschouder van Bets een engel die haar aanraakt. Later zal Lo de Ruiter, minnaar van de schone kunsten en tot een aantal jaren geleden burgemeester van Bergen, daarover vastleggen: 'Toen hij zei: dit is wat ik de laatste maanden heb gemaakt, vroeg ik hem nog eenmaal alles te mogen zien. Bij nader beschouwen zag ik de lichtglans van de vleugels van een engel, die bezig was te verdwijnen' [5].
Bij de teraardebestelling aan de Kerkedijk spreekt vriend en vakbroeder David Kouwenaar woorden vol affectie en respect: 'De lokroep van mode en commercie had geen vat op hem, hij had het te druk met schilderen, echt schilderen met kwast en verf, desnoods met zijn vingers, maar nooit met zijn ellebogen'.
Mins leerling Sjef Hutschemakers verwoordt het klimaat rond de schilder en zijn vrouw:: 'het witte huis met de witte vogels aan de rand van het blauwe meer met de gele schuimvlokken, bezijden de groene grazige weiden met gele koeien, blauwe vogels en het gouden bos met de rode bomen'.
De Ruiter schrijft in het al eerder genoemde In memoriam: 'Heel intens was hij aan het schilderen toen de dood hem verraste. Na het overlijden van zijn vrouw trachtte hij in kleur en verbeelding te achterhalen wat dat ontvluchten van de ziel aan het lichaam zou kunnen zijn. Wat hij schilderde was niet zonder meer toegankelijk. Wie naar zijn werk keek moest zijn best doen om te zien, om te ontdekken, wat er in en achter zijn landschappen, zijn portretten en zijn religieuze voorstellingen verborgen lag'.


Zwijgend kind (circa 30x40) [Zie ook: 'Portretten', uitgeverij Noord-Holland]

Tot het allerlaatste moment is Jaap Min in Bergen aan het Wiertdijkje gebleven. Hij laat een omvangrijk oeuvre na aan schilderijen, aquarellen, tekeningen, panelen, beschilderde en gesneden planken, naast het monumentale werk voor kerken, scholen, bejaardenhuizen en openbare gebouwen, waarbij hij zich van glas, smeedijzer, mozaïek, sgraffito, keramiek, beton en gobelin bediende. Het werk blijkt voltooid, het atelier is vol. De stolp aan het Wiertdijkje (waarvan het Stedelijk Museum in Alkmaar een olieverfschilderij uit 1959 bezit) is volgestouwd met de doorgaans zeer doorwrochte producten van zijn niet te stuiten scheppingsdrang.
De achtergebleven boerderij getuigt van het intensieve leven dat hier geleefd is. Het huis was als een gigantisch archief: alles wat ooit van belang zou kunnen zijn, was er bewaard, veertig jaar lang, vanaf de allereerste brieven tot aan de aller-, allerlaatste vluchtige notities, correspondentie over het werk: alleen de schilder zelf moet er de weg in hebben geweten. Het ordenen en catalogiseren, waarmee een begin is gemaakt, is een Sisyfuskarwei.
Het woongedeelte oogde als een opstelling van dierbare voorwerpen en herinneringen. Een keur van ontkleurde boeketten, fotografieën, meubilair van zeer uiteenlopende aard, exotische voorwerpen, verweerde deuren, verschoten textiel, onbestemd huisraad, per stoomboot verzonden brieven van verre bestemmingen met raadselachtige stempels en exotische zegels, kleinoden en de wind rondom, dat alles echter vol harmonie en een waaier van kleur en herinnering. Maar dan het immense atelier in de gewezen dors!
Wie onvoorbereid mocht binnentreden vond een onoverzichtelijke en onafzienbare hoeveelheid van duizenden objecten die Jaap Min tijdens zijn werk nodig had: tientallen grijze potten met grijze kwasten van alle denkbare formaten vooral.
Dit alles als chaos betitelen zou hem niet hebben gedeerd, al heeft hij het zelf niet zo ervaren. Het was slechts materiaal voor zijn doel, de wereld te ontwarren en te ordenen. Niet de gewone wereld, want die ging ook zonder hem wel door, doch datgene wat er méér is dan alleen het tastbare. Hij klonk de dingen samen tot kleurrijke schilderijen. Jaap Min timmerde niet aan de weg. Van het verkopen van werk heeft hij nooit een gewoonte gemaakt. Enkele verzamelaars wisten hem te vinden, aan handelaren daarentegen had hij een hekel. Hij had teveel binding met zijn werk.

Hij was een man van weinig woorden en uitte zich bij voorkeur met zijn hart. Er was altijd ruimte voor een goed gesprek en het ontbrak hem niet aan humor. Hij was puur mens en daarnaast begenadigd met een diepgeworteld religieus gevoel. Zijn intuïtieve geest was voortdurend verder dan men kon bevroeden. Erkenning of effectbejag zocht hij niet. Hij kon buitengewoon bekoord raken door wat het Noordhollandse kustlandschap hem bood. Hij koesterde het bijzondere hemellicht en het door de zeedamp verzadigde kleurenscala.


Blauw meisje

Universeel

Zo min als Jaap Min te rangschikken valt onder de Bergense School - ook al zijn in zijn eerste werken stijlkenmerken uit die school bij hem te signaleren (de expressionistische inslag, de aardkleuren) - zo veel doet men hem tekort als men hem uitsluitend als religieus kunstenaar bestempelt. Voor het starre katholiek-religieuze echter was hij te kosmisch, te universeel. Jaap Min schaarde zich achter de stelling van zijn leermeester Matthieu Wiegman, dat in wezen alle kunst religieus is.

Mins deelname aan de tentoonstelling 'Honderd jaar Kromstaf' in 1953 heeft de indruk versterkt dat Kerk en religie hem beheersten. Zijn inzending voor de expositie van 1964 in het Aartsbisschoppelijk Museum riep echter duidelijk een geheel ander beeld op [4].
Hij zocht diepere waarheden en wilde het onbevattelijke doorgronden en vastleggen voorzover het ambachtelijke het hem toestond. Vooral na het verdwijnen van het Gregoriaans voelde hij zich niet meer thuis in de kerk. 'Oude en moderne Italianen (Tintoretto, Giotto, Campigli) kregen tijdelijke invloed, blijvender was de invloed van de vroeg-Christelijke kunst en ook die van de meesters der Russische ikonen. Hierin zag hij en ziet hij een uitstijgen boven het individuele, de ware gemeenschapskunst', schrijft Theo van der Wal [6]. In het Katholiek Bouwblad ging Jan Beerends in 1952 uitvoerig in op het devotionele aspect: 'Wil men het religieuze werk van Jaap Min karakteriseren, dan kan men dit geloof ik niet beter doen dan met de term 'devotie' [7]. Zelf verwoordde Jaap Min zijn uitgangspunten in een lesplan: 'Het raadsel, het geheimzinnige, het niet weten vormt de grootste bekoring en de grootste stuwkracht tot werken; het met de dingen geen raad weten en daarom alleen maar willen schilderen. Onder het schilderen zelve onstaat contact met de hele wereld rondom en heeft de schilder soms de mooiste gedachten en ideeën - nooit in het dromen zonder daad: dat is verloren tijd'.

Tot degenen die grote waardering voor kunstenaar Jaap Min koesterden, behoorde Adriaan Roland Holst, die evenzeer de stilte beminde als hij. 'Jaap vergaf Holst grootmoedig, niet in Bergen te zijn geboren. Hij begreep dat je niet alles kunt hebben op deze wereld' [1].
Aan het Wiertdijkje, 'aan de buitenzijde van Bergen, daar waar de polder begint', voerde de wind een gevleugeld woord uit deze streken met zich: 'De lucht is vol met nieuwe dagen' [4].

'Het wijde landschap ziet hij niet lieflijk en idyllisch, maar woest, onheilspellend, dreigend, alsof wij nog aan het begin van de schepping staan en lucht, land en water nog niet geheel gescheiden waren' [4]. In 1985 schrijft Catherine van Houts: 'Zich afsluitend voor al het gewoel van elkaar opvolgende stromingen in de kunst, is Min vooral trouw aan zichzelf gebleven, heeft hij zijn eigen identiteit weten te bewaren. Hij maakt geen realiteit nabootsende schilderkunst, maar een zeer persoonlijke, die verwant is aan twintigste-eeuwse expressionisten als Munch en Jawlensky, maar ook aan dertiende- eeuwse Italiaanse schilders als Giotto en Cimabue, die zich - de Renaissance was nog niet aangebroken - niet bekommerden om het uitbeelden van een kloppend perspectief. Mins schilderijen zijn plat' [3]. Hijzelf zei eens over zijn werk: 'Ik leg niet van buitenaf mijn wil op aan het schilderij, maar wacht tot wat ik onder handen heb zijn wil zichtbaar maakt'. Dat is één van de redenen waarom hij vaak op doeken die al een leven achter zich hadden, doorwerkte tot aan een definitieve versie. 'Een thema van een wei met koeien wordt in de visie van Jaap Min een feest van kleuren en vormen. Het verrukkelijke schilderij Gele koe toont - enigszins vanuit de hoogte gezien - een weiland samengesteld uit rode en blauwe vlakken met op de voorgrond twee grijzig-lichtblauwe paarden (?). In de verte leunt een gele koe bijna met de rug tegen de horizon. Min: 'Koeien geven licht in het land. Vooral 's avonds. Dan denk je: wat ligt daar nou? Een vlek. De materie - haren - glanst. Een wit paard gloeit in het landschap' [3].

Gevecht

Het kunstenaarsbestaan betekende voor hem een doorlopend gevecht en de voortdurende plicht tot vernieuwing. De zeven kinderen beschermen de boerderij aan het Wiertdljkje als een Cerberus en koesteren het 'Min-huis' met zorgvuldigheid. Nog altijd is het 't huis van de enige authentieke Bergenaar uit de groep waarmee Jaap Min, 'de Bergenste van de Bergense schilders', opgroeide.

Daaruit is de Stichting Jaap Min voortgevloeid, die zich ten doel stelt het werk van Jaap Min te beheren en onder de aandacht te brengen.

Kees Komen

Voernoten onderin.

Werken op papier


Aquarel. Werk op papier.


Aquarel. Werk op papier.


Aquarel. Zee.


Aquarel. Moerstaten (Brabant).


Aquarel. Akersloot.

Werken op hout


Geen titel.

Tentoonstellings-opstelling


Vier 'zeetjes' van Jaap Min naast werken van Gerrit Benner (midden) en Henk Chabot (links). [in Museum Belvedere Heerenveen].


Grensovergang I en Grensovergang II. Twee werken van Jaap Min [in Arnhem 2016].


Vier werken van Jaap Min [in Kranenburg, Sept 2014].


Twee werken van Jaap Min [in Kranenburg, Nov 2013].


Werk van Jaap Min [in Kranenburg, juni - sept 2016].

Voetnoten:

1. A.F. Kamp, In: M. Groentjes en K. Kikkert (samenst), Jaap Min, werk uit de periode 1960-1985. Catalogus Culturele Raad Noord-Holland, 1985.
2. Rob Bouber, Vrije schilder houdt zijn werk 'onder ons', Verenigde Noordhollandse Dagbladen, 29.6.1985.
3. Catherine van Houts, 'Lichtgevende Koeien van Min', Het Parool, 10.7.1985.
4. D.P.R.A. Bouvy, In: Jaap Min, werk uit de periode 1960-1985.
5. Lo de Ruiter, "Gelovig Kunstenaar; In memoriam Jaap Min', Nieuwe Noordhollandsche Courant, 15.10.1987.
6. Theo J. van der Wal, 'Jaap Min', De Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode, 2.8.1947.
7. Jan Beerends, 'Jaap Min, de schilder van het devotionele', in: Katholiek Bouwblad, jrg 20, 28.2.1952

Op het internet gezet in juli 2016