Kapitaal en arbeid: twee polen op een accu

Rik Min

Veel mensen denken dat in een socialistische maatschappij geen kapitaal bestaat of geen investeringen worden gedaan en geen 'winst' gemaakt wordt. Wat dan wel het essentiele verschil is en hoe het socialisme geregeld is, is zelfs vaak veel socialistisch denkende mensen niet duidelijk.

Communisten weten - als geen ander - dat er binnen een socialistische maatschappij naast arbeid ook kapitaal nodig is. Zowel een socialistische als een kapitalistische maatschappij, hebben beiden arbeid en kapitaal nodig (stelling 1) . Tot zover geen verschil.

Kapitaal en arbeid zijn twee enorm krachtige 'dingen'. Het samenbrengen van deze twee dingen is een geweldige economische kracht, te vergelijken met vuur of met een opgeladen accu. Motoren en hele economieen kunnen gaan 'draaien', doordat zij pas gaan lopen als deze krachten worden ontgonnen. Dat kan, mits deze twee zaken - op een of andere manier - bij elkaar worden gebracht (stelling 2). Dat gebeurt dagelijks, zowel in een kapitalistische maatschappij, als in een socialistische maatschappij.

Kapitaal en arbeid: onlosmakelijk

Je kunt deze krachtbron het beste vergelijken met een accu. Maar de kern van de overeenkomst tussen een kapitalistische en een socialistische maatschappij, gaat nog verder: beide polen zijn nodig, zowel de min-pool als de plus-pool. Arbeid en kapitaal zijn beiden van doorslaggevend belang in een moderne economie. Zonder een van de twee polen gaat een kapitalistische of een socialistische economie niet draaien (stelling 3). Dit wordt zelden door Marxisten uitgesproken of verklaard. Omdat kapitaal wordt verward met 'kapitalisten' en de kapitalisten-klasse. Zie later in dit verhaal.

Tot zo ver geen verschillen tussen een kapitalistische en een socialistische maatschappij. Als niet beide polen van de accu zijn verbonden met een electro-motor, gaat een electro-motor niet draaien.

De overeenkomst wordt nog groter: niet alleen de 'drijvende krachten' van de socialistische en kaptitalistische economie (kapitaal en arbeid), maar ook de machines en de fabrieken (de 'productiemiddelen') zijn in beide systemen in principe hetzelfde. Immers een economie die op arbeid en kapitaal loopt - en machines en/of productiemiddelen kent - produceert 'output' en daar is het beide maatschappijvormen in principe om te doen (stelling 4).

Meerwaarde dient zo hoog mogelijk te zijn.

De overeenkomst gaat nog verder: niet alleen bovengenoemde onderdelen in een socialistische of kaptitalistische economie zijn - in principe - hetzelfde, maar ook 'de winsten' en 'de meerwaarde' zijn in beide systemen in principe - qua waarde voor de mensheid - niet verschillend. Communisten ontkennen het bestaan van deze afzonderlijke onderdelen, zoals kapitaal en meerwaarde, niet; en de dynamiek daartussen helemaal niet (stelling 5).

Tot zo ver verschillen een kapitalistische en een socialistische maatschappij nog steeds niks; ze hebben beiden dezelfde actoren: arbeid, kapitaal, productiemiddelen en meerwaarde. Het 'bestuur' en 'beheer' binnen een socialistische maatschappij is echter compleet anders als binnen een kapitalistische maatschappij (stelling 6). In een socialistische maatschappij gaat 'men' met de toewijzing van de meerwaarde anders om. Dat is het eerste en meest kenmerkende verschil tussen de twee maatschappijvormen.

Bestuur en beheer is alleen wat anders.

Anders gezegd: het rentmeesterschap over kapitaal en arbeid is in een socialistische maatschappij anders. In een kapitalistische maatschappij bepaalt in laatste instantie één persoon (een kapitalist) waar de meerwaarde naar toe gaat. Het private kapitaal is immers in handen van een individu, die individueel beslissingen neemt over doorgaan of stoppen (met investeren). Gevolg bij crisis: nog meer werkloosheid nog meer crisis, etc. Meer crisis, meer oorlog, etc. Niet zozeer het 'kapitaal', 'arbeid', 'machines', 'economie', 'winst' en 'meerwaarde' verschillen dus, maar de TOEKENNING van de meerwaarde verschilt. De verdeling van de meerwaarde (winst) binnen een socialistische maatschappij is compleet anders 'geregeld' dan in een kapitalistische maatschappij (stelling 7). Alle meerwaarde vloeit in een socialistische maatschappij in de samenleving terug. In een kapitalistische maatschappij 'hoopt het kapitaal zich op' (accumuleert) in doelloze grote hopen privaat geld in de kluizen van zwitserse banken voor investeringen die nooit komen of nooit worden aangewend voor de bevolking van een land.


Het kapitalistische systeem: de productiemiddelen en het doel c.q. het target.


Het socialistische systeem kent in principe dezelfde onderdelen als het kapitalistische systeem. Er is echter een verschil: wie er aan het roer staat: een induvidu of een democratisch orgaan onder invloed van een partij van de arbeidersklasse.

Meerwaarde terugploegen

In een kapitalistische maatschappij vloeit de meerwaarde naar de bezittende klasse en in een socialistische maatschappij wordt de meerwaarde 100 procent teruggeploegd in de maatschappij: gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, goedkope volkshuisvesting, goedkoop openbaar vervoer, geen belastingheffing, etc. (Min, xxx). Iedereen profiteert van een goed lopende economie. De economie kan niet stagneren zoals in een kapitalistische economie (Min, xxx). In een socialistische maatschappij is geen bezittende klasse meer. De bezittende klasse is als klasse overbodig geworden en 'verdampt' na verloop van tijd. Iedereen werkt - in verloop van de tijd - gewoon voor zijn brood (zie Sovjet Unie); iedereen hoort dus tot de werkende klasse; en is daarmee de factor 'arbeid'. Hun materiele belangen liggen nu anders.


In het kapitalisme accumuleert het kapitaal in de prive kleizen van individuen; in het socialisme wordt het geaccumuleerde kapitaal direct aangewend voor de bevolking. De bevolking is immers letterlijk 'aandeelhouder'.

Materiele belangen liggen anders

Het ontstaan van een middenklasse is essentieel in een kapitalistische maatschappij: een verzameling autonoom reagerende personen met aandelen. In een democratische kapitalistische maatschappij - zoals de onze - heeft die klasse, samen met de echt grote, echt bezittende klasse, de door de media te manipuleren meerderheid in een parlement (51%). De loonafhankelijken hebben nooit meer invloed dan een grote minderheid in een perlament (49%) (stelling 8). Deze factor 51/49 wordt door 'de kapitlaisten' steeds goed in de gaten gehouden en zonodig bijgestuurd. Er ontstaat in een socialistische maatschappij echter ook een middenklasse, maar die is anders. Die personen zijn - als persoon - geen aandeelhouder van de productiemiddelen. Die klasse is te vergelijken met de klasse der managers, beheerders en directeuren bij ons; dat zijn dus welliswaar zeer machtige personen, maar geen eigenaren (stelling 9). Ze worden (in een socialistische maatschappij) meestal - als persoon - gekozen door de raad van volksvertegenwoordigers of op congressen van communistische partijen aan raden voorgesteld.

De communistische partij is als het ware de raad van commisarissen, die de hele 'middenklasse' democratisch controleerd (stelling 10). Dat is volkomen anders dan in een kapitalistische maatschappij, waar de grote jongens (d.w.z. het 'private kapitaal') alles zelf bepalen, en zelfs dan - als middenklasse an sich - nog niks te zeggen hebben, omdat het kapitalisme nog veel hogere regels en kenmerken heeft: de machtigste individuele kapitaal-bezitter heerst over de minder machtige en kleinere kapitaal-bezitter.

In een socialistische maatschappij is afgesproken dat er sowieso nooit meer een echte bezittende klasse mag ontstaan. De maatschappij is de bezittende klasse geworden. De maatschappij is eigenaar van de productiemiddelen en bepaalt democratisch waar de meerwaarde naar toe gaat. In de grondwet staat omschreven dat het kapitalisme nooit meer mag worden ingevoerd. Een communistische partij of een ander, volksdemocratisch orgaan, zorgt dat deze eenvoudige regel wordt uitgevoerd en er nooit meer een bezittende klasse ontstaat los van de factor arbeid (stelling 11).

De factor arbeid en de factor kapitaal zit in een socialistische maatschappij dus verweven en onlosmakelijk in elk persoon. Alle rijkdommen, zoals meerwaarde, winsten en opbrengsten van grond en grondstoffen, vloeien dus naar allen. In een kapitalistische maatschappij is een zelfbenoemde kliek plus een groot aantal afhankelijke aanhangers de eigenaar van 'het kapitaal'. In een dergelijke maatschappij vloeit alle meerwaarde naar een kant; en alle ellende, zoals werkloosheid, armoede, slachtofferschap in oorlogen, naar de andere kant.

Het socialisme is dus eenvoudig uit te leggen. Het katitaal is van het volk; en het volk bepaalt. Marx heeft hier veel over geschreven, maar is - helaas - al 150 jaar dood (anders zouden we hem nog eens kunnen raadplegen). Het bereiken van socialisme is iets moeilijker. Lenin heeft het meeste onderzoek gedaan om een socialistische maatschappij te bevechten. Hij heeft er veel over geschreven. (Zie zijn boek 'imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme'.) Niet het bereiken (het 'veroveren' van de staatsmacht), maar het handhaven van het socialisme - tegen de externe krachten van het imperialisme, het kapitalisme en de altijd opkomende middeklasse - is echter het moeilijkste (stelling 12). Stalin heeft daar het meeste onderzoek naar gedaan. Hij heeft er ook opmerkelijk veel over geschreven. Zie zijn orginele werken (zie elders) en de werken van Zjoegov en de IPSO (1969; zie elders). Hij is echter in 1952 doodgegaan (anders zouden we hem ook nog eens kunnen raadplegen). Sindsdien is er veel gebeurd. Het handhaven van een socialistische maatschappij naast een steeds sterkere en criminelere kapitalistische maatschappij is ongelooflijk moeilijk gebleken. De socialistische maatschappijen en hun communistische vrienden in het westen blijken niet bestand tegen de psychologische wapenen die de internationale bezittende klasse, vanaf pakweg 1975 af, bleek te kunnen ontwikkelen. De kern van de zaak is echter nog steeds kip-simpel. Zie bovenstaande verhaal.

Voor elke aannemelijke kritiek op mijn 12 stellingen, hou ik me aanbevolen.

Zie de laaste versie van deze tekst in mijn boek op internet 'Politieke Economie'.

Enschede, 6 jan. 2004.