In dit vraagstuk gaat het dus om de verhouding tussen zijn en denken, tussen natuur en geest, of preciezer tussen materie en bewustzijn. Welke betekenis hebben deze twee begrippen? Op grond van onze waarnemingen kunnen we de wereld niet eenvoudig indelen in de wereld van de materie en de wereld van het bewustzijn, als twee gescheiden, van elkaar onafhankelijke realiteiten. We kunnen geen 'materie op zich' aanwijzen, maar alleen vele verschillende concrete bestaanswijzen van materie.
En bewustzijn is niet iets wat op zichzelf bestaat. We vinden het alleen
in de vorm van menselijk bewustzijn, gebonden aan het materiele levensproces
van de mensen.
Wanneer wij ons praktisch verhouden tot de wereld om ons heen, wanneer
wij in het arbeidsproces op de natuur inwerken en haar veranderen om in
onze behoeften te voorzien, dan zijn de materiele, praktische activiteit
en de geestelijke activiteit van ons bewustzijn steeds nauw met elkaar
vervlochten. En dit geldt niet alleen voor verandering van de natuur door
de mensen, maar ook voor verandering van de maatschappij.
Een voorbeeld: bouwvakkers hebben bij hun werk een doel voor ogen, b.v.
dat hun werk moet leiden tot het ontstaan van een huis. Daarbij gaan ze
uit van een plan, een bestek, waarin wordt aangegeven hoe dat doel bereikt
kan worden. Bij het maken van dit plan moet rekening worden gehouden met
de eigenschappen van het bouwmateriaal, de grond, enz. Hiervoor is kennis
van deze eigenschappen en van allerlei natuurwetten nodig.
Voor het bouwen van een huis is bouwmateriaal nodig, zoals stenen,
hout, beton, enz.
Door het praktische werk van de bouwvakkers, timmeren, metselen, enz.,
wordt dit materiaal omgevormd tot een huis. Maar dit werk is steeds verweven
met bewustzijnsactiviteit: er is geen praktische arbeid mogelijk zonder
doeleinden, zonder plannen, zonder kennis, zonder waarnemingen en zonder
na te denken.
Materiele praktische activiteit en bewustzijnsactiviteit zijn dus steeds
nauw met elkaar verbonden. Om resultaten te behalen moeten we echter leren
duidelijk te onderscheiden tussen het materiele en het geestelijke. We
moeten een onderscheid maken tussen de materiele wereld enerzijds en onze
waarnemingen, voorstellingen en gedachten over deze wereld anderzijds.
Met muren, waarvan je het idee hebt dat ze recht zijn, maar die in werkelijkheid
scheef zijn, kun je geen deugdelijk huis bouwen. Eveneens moeten we onderscheid
maken tussen de materiele praktische activiteit, waardoor de dingen daadwerkelijk
worden veranderd en de geestelijke activiteit van ons bewustzijn. Door
dat laatste alleen kan niets veranderd worden: "In plannen kun je niet
wonen."
De filosofische begrippen 'materie' en 'bewustzijn' zijn de meest omvattende,
elkaar aanvullende begrippen in de filosofie. Er is niets buiten materie
en bewustzijn. Pas door 'materie' en 'bewustzijn' tegenover elkaar te stellen,
kan een antwoord gevonden worden op de vraag wat in de verhouding van materie
en bewustzijn oorspronkelijk, bepalend is, en wat afgeleid is, wat primair
is, en wat secundair is, materie of bewustzijn.
Deze vraag is het eerste aspect van het fundamentele vraagstuk van
de filosofie. Maar er zit nog een andere kant aan dit vraagstuk, die met
het eerste aspect nauw verbonden is.
Aldus opnieuw de formulering van Friedrich Engels. Ook het antwoord
op deze vraag is van groot praktisch belang. Om een auto te kunnen repareren
heb je kennis nodig over hoe die auto in elkaar zit. Om het kapitalisme
te kunnen bestrijden, moeten we weten wat het kapitalisme is en hoe het
zich in onze tijd ontwikkelt.
Het antwoord op de vraag wat bepalend is en wat afgeleid is, materie
of bewustzijn, heeft belangrijke consequenties voor het antwoord op de
vraag of wij de wereld kunnen kennen.
"Het materialisme als zodanig erkent het objectief-reele zijn (de materie), dat onafhankelijk is van het bewustzijn, de gewaarwording, de ervaring enz. van de mensheid. Het historisch materialisme erkent het maatschappelijke zijn als onafhankelijk van het maatschappelijke bewustzijn van de mensheid. Het bewustzijn is zowel hier als daar slechts de weerspiegeling van het zijn, in het beste geval zijn bij benadering getrouwe (adequate, ideaal-exacte) weerspiegeling." 3)
Het gaat hier dus om een filosofische bepaling van het materiebegrip. Lenin maakte duidelijk waarom het gevaarlijk is om de filosofische definitie van de materie (en het bewustzijn) te vervangen door een natuurwetenschappelijke omschrijving. Deze laatste ondergaat met de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis n.l. een voortdurende verandering. Zou die verandering, zoals aan het eind van de vorige eeuw, begin van deze eeuw gebeurde, een fundamenteel karakter dragen, dan zou men kunnen concluderen dat "dus" de materie geen uitgangspunt voor de filosofie zou kunnen zijn en een keuze voor het idealisme maken.
"De beweging is de bestaanswijze van de materie," zegt Engels. "Nooit en nergens heeft de materie zonder beweging bestaan of kan zij bestaan." 4)
In de wereld zijn er geen voor eens en altijd gegeven en verstarde dingen,
maar slechts veranderende dingen en processen. Dit betekent dat nergens
absolute rust is, die beweging volkomen zou uitsluiten. Er bestaat slechts
betrekkelijke rust, rust ten opzichte van enkele dingen.
Wat verstaan we nu onder beweging?
In de meest algemene vorm is beweging identiek aan verandering, aan
iedere willekeurige overgang van de ene toestand in de andere. Zo noemen
we niet alleen het vallen van een steen op aarde 'beweging', maar ook het
veranderen van ijs in water, het groeien van een plant, de maatschappelijke
ontwikkeling.
In de natuur bestaan vele kwalitatief verschillende vormen van materie
en elk daarvan kent zijn eigen specifieke vorm van beweging.
Bewegingsvormen zijn bv. de mechanische plaatsverandering, de warmte, het licht, de elektriciteit en het magnetisme, de chemische processen, de biologische (leven) en de maatschappelijke bewegingsvormen, waarbij ook het denken, het bewustzijn hoort.
"Al naar gelang dit vraagstuk op deze of gene wijze werd beantwoord, werden de filosofen in twee kampen verdeeld. Zij, die vasthielden aan de oorspronkelijkheid van de geest tegenover de natuur, die dus in laatste instantie de een of andere schepping van de wereld aannamen... vormden het kamp van de idealisten. De anderen die de natuur als oorspronkelijk beschouwden, behoren tot de verschillende scholen van het materialisme. Iets anders betekenen deze twee begrippen: idealisme en materialisme oorspronkelijk niet en in een andere betekenis worden zij hier ook niet gebruikt." 5)
Op de vraag wat oorspronkelijk is, materie of bewustzijn, zijn slechts
twee antwoorden mogelijk. Volgens een materialistisch antwoord is materie
oorspronkelijk en bepalend, en is het bewustzijn daarvan afgeleid. Volgens
een idealistisch antwoord is bewustzijn primair en materie secundair.
Materialisme en idealisme zijn de twee hoofdrichtingen in de filosofie,
gebaseerd op een tegengesteld antwoord op het fundamentele vraagstuk.
Vanaf het moment dat de mensen zich het onderscheid tussen materie en
bewustzijn, natuur en geest, lichaam en ziel, bewust werden, hebben alle
filosofen ten opzichte van deze vraag of in idealistische of in materialistische
zin stelling genomen. De hele geschiedenis van de filosofie is doordrongen
van de tegenstelling tussen idealisme en materialisme als filosofische
hoofdrichtingen. Daarbij werd deze tegenstelling steeds helderder uitgewerkt
en werden belangrijke voorwaarden geschapen voor een juiste formulering
van dit vraagstuk en voor de fundering van een materialistisch antwoord.
Maar pas de filosofie van het marxisme, het historisch- en dialectisch
materialisme, kan de vraag naar de verhouding van materie en bewustzijn
consequent beantwoorden en kan dit antwoord wetenschappelijk funderen.
De filosofische begrippen 'materialisme' en 'idealisme', zoals die
hier gebruikt worden, moeten niet verward worden met de betekenis die in
de omgangstaal vaak aan deze begrippen gegeven wordt. Deze wordt door Engels
als volgt omschreven:
"De filister verstaat onder materialisme vreten, zuipen, belustheid, geilheid, hovaardigheid, geldzucht, gierigheid, hebzucht, winstbejag en beurszwendel, kortom alle vuile zonden waaraan hij zich stiekem overgeeft; en onder idealisme verstaat hij het geloof aan de deugd, aan de universele mensenliefde en in het algemeen aan een 'betere wereld', waarmee hij tegenover de anderen opschept." 6) (filister: iemand met bekrompen opvattingen).
Bij een dergelijk gebruik van de begrippen materialisme en idealisme,
als iets moreel verwerpelijks en iets moreel goeds, gaat de eigenlijke
filosofische betekenis van deze begrippen en van de tegenstelling van de
twee filosofische hoofdrichtingen verloren.
Het idealisme is die hoofdrichting in de filosofie die ervan uitgaat
dat bewustzijn oorspronkelijk is en materie daarvan afgeleid. Het materialisme
is die filosofische hoofdrichting die ervan uitgaat dat materie oorspronkelijk
is en bewustzijn afgeleid.
"een strijd die in laatste instantie de tendenties en de ideologie van de vijandig tegenover elkaar staande klassen in de moderne maatschappij tot uitdrukking brengt." 7)
De filosofie geeft in de meest algemene vorm uitdrukking aan de belangen,
het streven en de ideeen van maatschappelijke klassen. De filosofische
strijd tussen twee partijen is te verklaren als weerspiegeling van de economische
en politieke strijd tussen de klassen.
De filosofische strijd is een van de vormen waarin de klassen zich
van hun belangen en doeleinden bewust worden. Het is een belangrijk bestanddeel
van de ideologische klassenstrijd.
In deze strijd was de filosofie van het materialisme meestal de ideologische uitdrukking van de doeleinden van progressieve klassen, die een verandering van de maatschappij nastreefden. Het idealisme daarentegen was vaak de opvatting van reactionaire klassen die belang hadden bij de verdediging van de bestaande maatschappelijke toestanden. Maar deze algemene regel mag niet verabsoluteerd worden. Onder bepaalde historische voorwaarden kwamen progressieve, antifeodale, revolutionair-democratische opvattingen ook in de idealistische filosofieen tot uitdrukking. Onder kapitalistische verhoudingen vormt de filosofische strijd tussen idealisme en materialisme een ideologische uitdrukking van de strijd tussen kapitalistenklasse en arbeidersklasse.
Het materialisme kan dus wetenschappelijk gefundeerd worden. Het idealistisch
antwoord is strijdig met fundamentele wetenschappelijke kennis en met menselijke
ervaring. Keuze voor een idealistisch antwoord kan dus niet wetenschappelijk
gefundeerd zijn, maar is een kwestie van geloof.
Een belangrijk principe van de verschillende vormen van materialisme
is, dat ze de natuur en de maatschappij uit zichzelf verklaren.
Voor de verklaring van de wereld wordt geen beroep gedaan op bovennatuurlijke
krachten.
"Overigens wil een materialistische opvatting van de natuur niets anders zeggen dan het eenvoudig opvatten van de natuur zoals ze zich voordoet zonder vreemde toevoegingen," schreef Engels. 8)
Wat houdt de stelling van het materialisme, dat de materie primair is ten opzichte van het bewustzijn precies in? Het materialistische antwoord op het fundamentele filosofische vraagstuk, zoals dat in het dialectisch materialisme is uitgewerkt, betekent:
a. Materie gaat in tijd vooraf aan bewustzijn.
Materie bestaat voordat het bewustzijn bestaat, want materie is eeuwig
en oneindig. Materie is noch geschapen, noch kan ze vernietigd worden.
Dit inzicht is gebaseerd op wetenschappelijk bewijsmateriaal, in het bijzonder
op de natuurkundige behoudswetten, volgens welke massa en energie niet
uit het 'niets' kunnen ontstaan en ook niet in het 'niets' kunnen verdwijnen.
Het bewustzijn ontstaat pas op een bepaald niveau van ontwikkeling
van de materie. Het ontstaan en bestaan van het bewustzijn is afhankelijk
van bepaalde voorwaarden. Het bewustzijn is daarom vergankelijk, voorwaardelijk
en eindig. Uit onderzoek naar de geschiedenis van onze aarde weten we,
dat er miljarden jaren geleden nog geen leven was. Toen konden er dus ook
geen met bewustzijn begaafde levende wezens zijn. Pas na lange ontwikkelingsprocessen
van de materie ontstonden vormen van levende materie. Pas na een zeer lange
evolutie ontstonden daaruit tenslotte mensen.
En pas met de ontwikkeling van de mensen ontstond een ontwikkeld bewustzijn.
b. Bewustzijn is een ontwikkelingsprodukt van materie.
De materie brengt op een hoog niveau van haar ontwikkeling, namelijk
als menselijke hersenen, een kwalitatief bijzondere eigenschap voort: bewustzijn.
Bewustzijn is de eigenschap om de materiele wereld in ideele vormen,
ideele begrippen, voorstellingen, enz. te kunnen weerspiegelen, bewust
doeleinden te stellen en doelbewust te kunnen handelen.
Bewustzijn is het produkt van een natuurlijke en maatschappelijke ontwikkeling.
Op grond van biologisch en fysiologisch onderzoek beschikken we over kennis
hoe de biologische evolutie geleid heeft tot de ontwikkeling van de zintuiglijke
organen en het zenuwstelsel en de daarop berustende psychische activiteit.
Uit deze voorstadia, die reeds bij hoog ontwikkelde dieren aanwezig zijn,
kon het menselijk bewustzijn pas geleidelijk ontstaan, als gevolg van beginnende
arbeidsactiviteit van de mensen.
De overgang van instinctieve dierlijke activiteit naar collectieve arbeidsactiviteit,
naar gemeenschappelijke vervaardiging en gebruik van werktuigen, was de
beslissende stap die leidde tot de ontwikkeling van de spraak en van het
abstracte denken.
Engels beschrijft dit proces als volgt:
"Eerst arbeid, en daarna en dan tegelijk de spraak- dat zijn de beide meest wezenlijke drijfveren onder welks invloeden de hersenen van een aap zijn overgegaan in de ... veel grotere en volmaaktere hersenen van een mens..." 9)
Deze opvatting is naderhand door de anthropologie, de neurofysiologie
en de psychologie volledig bevestigd en verder gepreciseerd.
Het menselijk bewustzijn is dus een ontwikkelingsprodukt van de natuur
en de maatschappij. Zijn materiele basis bestaat zowel uit de hoog georganiseerde
materie van de hersenen en hun activiteit als uit de materiele maatschappelijke
verhoudingen van de mensen en hun materiele praktische activiteit. Tussen
deze beide kanten van de materiele basis van het bewustzijn bestaat een
enge wisselwerking.
c. Het bewustzijn is een ideele weerspiegeling van de materiele wereld.
De inhoud van het bewustzijn komt niet voort uit het bewustzijn zelf
of uit bovennatuurlijke bronnen. De inhoud van het bewustzijn komt voort
uit een geestelijke toeeigening en weerspiegeling van de materiele wereld
in gewaarwordingen, waarnemingen, voorstellingen, begrippen, uitspraken,
theorieen, enz. De inhoud van het bewustzijn is een weerspiegeling van
de materiele wereld.
"Bij mij... is het ideele niets anders dan het in het mensenhoofd omgezette en vertaalde materiele," aldus Marx. 10)
Deze weerspiegeling is een zeer gecompliceerd proces en ontwikkelt zich op basis van de concrete maatschappelijke praktijk van de mensen. Zij is dus historisch bepaald. Het bewustzijn weerspiegelt niet alleen de objecten, processen en structuren van de objectieve wereld, maar ook de maatschappelijke verhoudingen, belangen en behoeften op grond waarvan het ontstaat en zich ontwikkelt.
d. Het bewustzijn dient de mensen als middel tot actieve omvorming van
de wereld.
Het menselijk levensproces is een maatschappelijk proces waarin de
mensen zich de wereld actief toeeigenen, deze veranderen en omvormen. Deze
omvorming van de wereld is alleen mogelijk doordat het bewustzijn de mensen
in staat stelt deze wereld te kennen, zich bewust doelen te stellen, ervaringen
te verzamelen en te leren. Is dit niet in strijd met de stelling dat het
bewustzijn afgeleid is van de materie? De materie was er voor het bewustzijn,
ze heeft het bewustzijn voortgebracht en bepaalt ook de inhoud van het
bewustzijn. Maar dit betekent niet, dat het bewustzijn geen belangrijke
rol kan spelen. Zonder bewustzijn is geen doelbewuste verandering van de
natuur en de maatschappij door de mensen mogelijk.
a. Subjectief idealisme.
'Subjectief' betekent: afhankelijk van het menselijk bewustzijn.
Volgens het subjectief idealisme is het menselijk bewustzijn oorspronkelijk
ten opzichte van de materie, is de materie afgeleid van het menselijk bewustzijn.
Een dergelijke filosofische opvatting is van betekenis voor het denken
en handelen van de mensen.
Zo spelen bv. in de vredesstrijd subjectief-idealistische opvattingen
vaak een rol. De uiteindelijke oorzaken van de bewapeningswedloop worden
vaak in het denken van de mensen gezien. De strijd voor de vrede moet volgens
een dergelijke opvatting dus vooral gericht zijn op het denken van de mensen.
Verandering van dit denken zou voldoende zijn om een halt toe te roepen
aan de kernwapenwedloop. Een voorbeeld van deze denkwijze is de rol die
aan het "vijanddenken" wordt toegekend als oorzaak van de wapenwedloop.
Ook het volgende citaat getuigt van een soortgelijke opvatting:
"Aangezien oorlogen ontstaan in de geest van de mens, dient ook in de
geest van de mens de vrede te worden opgebouwd.
Dit is de eerste zin van de beginselverklaring van de Unesco, de organisatie
van de VN voor opvoeding, wetenschap en cultuur. Deze woorden van 1946
zijn ook nu, in 1978 nog even waar. Ontwapening is een noodzakelijke weg
om tot vrede te komen. Dus moet ontwapening ook in de geest van de mensen
beginnen." 11)
Het progressieve van dergelijke ideeen is, dat uitgegaan wordt van de
noodzaak, de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid om de strijd tegen
de wapenwedloop aan te binden. Maar de beperking van een dergelijke visie
ligt in het feit, dat niet verklaard kan worden waar het "vijanddenken"
vandaan komt, waarom mensen zo denken.
De oorzaak hiervan is, dat ze onvoldoende gebaseerd is op inzicht in
de werkelijke oorzaken van de wapenwedloop.
De wapenwedloop als moment van de maatschappelijke ontwikkeling wordt
niet verklaard vanuit de eigen objectieve wetmatigheden van de maatschappij
zelf, als wijze waarop het kapitalisme in zijn imperialistisch stadium
zijn crisis probeert op te lossen.
Daarom is er geen inzicht mogelijk in de reele perspectieven van de vredesstrijd en de reele weerstanden waarmee men in deze strijd geconfronteerd wordt. Dit kan leiden tot illusies over de manier en de termijn waarop belangrijke resultaten te bereiken zijn.
Uiteindelijk, wanneer deze illusies door de praktische ervaring ontzenuwd
worden, kan dit omslaan in fatalisme.
In de strijd voor de vrede is verandering van het denken van de mensen
wel belangrijk. Maar deze verandering kan pas tot stand komen door praktisch
handelen van de mensen en praktische betrokkenheid bij de strijd voor de
vrede. Daarin kan het inzicht in de materiele oorzaak van de wapenwedloop
groeien.
Bovendien kan verandering van het denken alleen nooit tot resultaten
leiden. Daarvoor is de verbinding met praktisch handelen in een actieve
massabeweging noodzakelijk.
b. Objectief idealisme
In het objectief idealisme wordt het bewustzijn losgemaakt van de mensen.
Het wordt verzelfstandigd tot een 'objectief' geestelijk wezen of principe.
'Objectief' betekent hier: onafhankelijk van het menselijke subjectieve
bewustzijn. In het objectief idealisme wordt er, in tegenstelling tot het
subjectief idealisme, wel van uitgegaan dat de natuur, de materie onafhankelijk
van het menselijk bewustzijn bestaat. Maar de materie wordt niet als primair,
als oorspronkelijk gezien. Volgens het objectief idealisme vloeit de materie
voort uit een geestelijk principe of is geschapen door een geestelijk wezen.
Het menselijk bewustzijn staat op de een of andere wijze in contact met
dit geestelijk principe.
De godsdienstige opvatting van God als schepper van de wereld, die
het verloop van de gebeurtenissen bepaalt, is nauw verbonden met het objectief
idealisme. Een ander voorbeeld van objectief idealisme is de opvatting
dat de geschiedenis de verwerkelijking van de een of andere idee of ideaal
is, bv. de 'vooruitgang', de 'vrijheid' of de 'rechtvaardigheid'.
Het objectief idealisme kan onder bepaalde voorwaarden een progressieve
functie vervullen. Zo kan bv. geloof in de maatschappelijke vooruitgang
mensen een houvast geven in de moeizame strijd voor progressieve verandering
in de maatschappij.
De vaste overtuiging, dat er uiteindelijk een klassenloze maatschappij
zal komen, kan het mogelijk maken in zware tijden stand te houden in de
strijd voor het socialisme. Wanneer deze overtuiging echter uitsluitend
gebaseerd is op geloof en niet op wetenschappelijk inzicht in de werkelijke
ontwikkelingen, kan ze toch op langere termijn een onvoldoende orientatie
voor het handelen bieden.
Maar het objectief idealisme kan ook het idee ondersteunen dat de mensen
machteloos zijn ten opzichte van het reele verloop van de geschiedenis,
dat ze toch niets kunnen veranderen, omdat de loop van de gebeurtenissen
bepaald wordt door een geestelijke macht buiten hen. Het enige wat dan
nog overblijft, is de passieve verwachting van een utopische maatschappij
in de toekomst.
a. Het kenproces als bron van idealistische opvattingen.
Het proces waarin menselijke kennis tot stand komt, is een zeer ingewikkeld
proces dat, wanneer men bepaalde aspecten daarvan eenzijdig benadrukt en
verzelfstandigt, tot idealistische ideeen kan leiden.
Het theoretisch denken opereert met begrippen. In begrippen worden
afzonderlijke dingen op grond van gemeenschappelijke kenmerken samengevat.
Een begrip is een abstracte afbeelding van een groot aantal verschillende
objecten in hun gemeenschappelijke kenmerken. Zo vatten we in het begrip
'huis' de algemene eigenschappen samen die voor alle verschillende huizen
gelden, zoals het aanwezig zijn van wanden, een dak, een ingang, enz.
Zo komt dit ene begrip, dat het algemene en wezenlijke van alle huizen
bevat, tegenover een oneindig aantal verschillende huizen met allerlei
toevallige eigenschappen te staan. Hoe verhoudt het begrip 'huis' zich
tot deze huizen? Ieder afzonderlijk huis wordt eens gebouwd en zal ook
ooit weer instorten of afgebroken worden. Maar het begrip 'huis' lijkt
eeuwig en onveranderlijk te zijn. Kan men op grond daarvan niet tot de
gedachte komen dat het begrip, de idee meer realiteit bezit dan de vergankelijke
materiele objecten? Kan die gedachte niet tot de conclusie leiden dat de
algemene begrippen, de ideeen de eigenlijke werkelijkheid zijn, terwijl
de afzonderlijke dingen afspiegelingen of schaduwen van deze ideeen zijn?
Tot deze verkeerde opvatting, waarin de wereld op zijn kop gezet wordt,
kan men inderdaad komen, wanneer men vergeet dat de begrippen produkten
van ons eigen denken zijn, wanneer men ze verzelfstandigt en verabsoluteert:
een vorm van objectief idealisme.
Zo wordt in het subjectief idealisme bijvoorbeeld de gewaarwording en
de waarneming verabsoluteerd. Gewaarwordingen en waarnemingen worden dan
van de materiele wereld gescheiden en tot enige realiteit verklaard, inplaats
van opgevat als een weerspiegeling van een realiteit die onafhankelijk
van deze weerspiegeling bestaat. Deze varianten van het idealisme zijn
alle gebaseerd op een eenzijdige beschouwing van het kennisproces.
In het kennisproces is dus een mogelijke bron van idealisme aanwezig.
Maar deze mogelijkheid wordt tot werkelijkheid omdat er ook een maatschappelijke
basis bestaat voor idealistische opvattingen.
b. De tegenstelling tussen een uitbuitende en een uitgebuite klasse
als maatschappelijke bron van filosofisch idealisme
Een belangrijke maatschappelijke bron van idealisme is het feit dat
het voorziet in een sociale behoefte van een klasse is, die belang heeft
bij de idealistische omkering van de werkelijkheid.
Het filosofisch idealisme kan ontstaan door de scheiding van hoofdarbeid
en handarbeid, die met het ontstaan van de klassenmaatschappij tot stand
kwam.
"De arbeidsdeling wordt pas werkelijke deling vanaf het moment, dat er een deling van materiele en geestelijke arbeid ontstaat. Vanaf dat ogenblik kan het bewustzijn zich werkelijk inbeelden iets anders te zijn dan het bewustzijn van de bestaande praktijk, werkelijk iets voor te stellen; van dit ogenblik af is het bewustzijn in staat zich van de wereld te emanciperen en over te gaan tot de vorming van de 'zuivere' theorie, theologie, filosofie, moraal, enz." 12)
Het ontstaan van de deling van voornamelijk lichamelijke en voornamelijk
geestelijke arbeid was direkt verbonden met de splitsing van de maatschappij
in klassen, die voortkwam uit het ontstaan van een maatschappelijke meerprodukt
(zie het hoofdstuk over het historisch materialisme). Sinds het ontstaan
van de klassenmaatschappij werkte de uitgebuite klasse aan de produktie
van materiele goederen, om niet alleen in zijn eigen levensonderhoud te
voorzien, maar ook in dat van de uitbuitende klasse.
De uitbuiters oefenden het opzicht over de producenten uit, of ze trokken
zich helemaal uit de produktie terug en lieten hun belangen door waarnemers
behartigen. Zo ontwikkelde zich een tegenstelling tussen lichamelijke en
geestelijke arbeid. De uitgebuite en onderdrukte werkende bevolking, de
slaven, lijfeigenen, loonarbeiders moesten lichamelijke arbeid uitoefenen.
De heersende klassen monopoliseerden de geestelijke arbeid.
Als gevolg van deze arbeidsdeling werd geestelijke arbeid door de heersende
klassen als hoogste en bepalende vorm van arbeid gezien.
Daarbij werd vergeten, dat de materiele produktie steeds de absolute
voorwaarde vormt voor het bestaan van de mensen.
Idealistische opvattingen konden ook vat krijgen op de werkende mensen
doordat de ideeen van de heersende klasse ook de heersende ideeen zijn:
"De ideeen van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende
ideeen, dat wil zeggen dat die klasse die de heersende materiele macht
in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is.
De klasse die over de middelen tot materiele produktie beschikt, beschikt
daarmee tegelijk over de middelen tot geestelijke produktie, zodat in het
algemeen gesproken ook de ideeen van hen die niet in het bezit zijn van
de middelen tot geestelijke produktie, aan haar onderworpen zijn.
De heersende ideeen zijn niets anders dan de ideele uitdrukking van
de heersende materiele verhoudingen uitgedrukt in de vorm van ideeen; van
de verhoudingen dus, die deze ene klasse nu juist tot heersende klasse
maken, m.a.w. de ideeen van haar heerschappij." 13)
Het idealisme als filosofie van de heersende klasse speelt een rol bij
het in stand houden van de macht van de heersende klasse, bij het voortbestaan
van de klassenmaatschappij. Het idealisme zet de wereld op zijn kop. Daardoor
belemmert het inzicht in de maatschappelijke ontwikkelingswetten en daarmee
in de vergankelijkheid van de klassenmaatschappij en in de krachten die
deze kunnen opheffen. Daardoor kan de bestaande maatschappij als de enig
mogelijke maatschappij voorgesteld worden.
Het idealisme heeft dus wortels in het kennisproces van mensen en in
de maatschappelijke verhoudingen. Daarom kan het niet zonder meer als onzin
worden afgedaan. Het heeft een kern van waarheid, die vanuit het dialectisch
materialisme begrepen kan worden. Lenin schreef over dit vraagstuk:
"Het filosofisch idealisme is niet alleen onzin vanuit het standpunt van het grove, eenvoudige, metafysisch materialisme. Daarentegen is het filosofisch idealisme vanuit het standpunt van het dialectisch materialisme een eenzijdig, overdreven, uitbundig (Dietzgen) ontwikkelen (opblazen) van een van de trekken, een van de kanten, van de grenzen van de kennis tot iets absoluuts, dat van de materie, van de natuur is losgemaakt en is vergoddelijkt." 14)
Het idealisme kan greep op de mensen krijgen doordat er een kern van
waarheid in zit, hoewel het in zijn geheel onjuist is. Deze kern van waarheid
is, dat in de menselijke activiteit ideeen een grote rol spelen. In de
strijd voor het socialisme spelen bv. idealen van een klassenloze maatschappij
een belangrijke rol.
Maar deze ideeen komen altijd voort uit de materiele werkelijkheid
en ze kunnen alleen een rol spelen wanneer ze worden verbonden met materieel
praktische activiteit van de mensen.
Wanneer de ideeen verzelfstandigd worden, losgemaakt van hun materiele
basis, belanden we bij het idealisme.
a. Idealistische opvattingen over de kenbaarheid van de wereld.
Volgens het subjectief idealisme zeggen onze waarnemingen en ideeen
alleen maar iets over ons eigen bewustzijn en niet over de werkelijkheid
daarbuiten. Wanneer een ding koud of warm, hard of zacht aanvoelt, zegt
dat iets over onze gewaarwordingen, maar niet over dat ding zelf. Een dergelijke
opvatting leidt al snel tot de ontkenning van de kenbaarheid van de wereld,
of tot subjectivisme. Om deze consequentie te ontlopen wordt vaak een toevlucht
gezocht tot het objectief idealisme. Volgens het objectief idealisme is
de wereld geschapen of komt de wereld voort uit een hogere geestelijke
macht. Deze geest die de wereld geschapen heeft, kent haar natuurlijk ook.
De mensen kunnen kennis van de wereld verwerven, doordat ze op de een of
andere wijze deel hebben aan deze geest, bv. door openbaring of inspiratie.
De idealistische opvattingen over de kenbaarheid van de wereld verschillen
dus fundamenteel van de materialistische.
b. Agnosticisme
De filosofische opvatting die de kenbaarheid van de wereld als geheel
of van wezenlijke gebieden van de wereld ontkent of betwijfelt, noemen
we agnosticisme. De agnosticus zegt:
"Ik weet niet of er een objectieve realiteit bestaat die door onze gewaarwordingen afgebeeld, weerspiegeld wordt en ik verklaar dat het onmogelijk is dat te weten." 15)
Het agnosticisme doet zich vaak voor als middenweg tussen idealisme
en materialisme. Een dergelijke middenweg is echter niet mogelijk. Of de
stap vanuit het agnosticisme naar het materialisme gedaan moet worden,
of het agnosticisme leidt uiteindelijk tot idealisme.
Over de mogelijke weerlegging van het agnosticisme schrijft Engels:
"De meest afdoende weerlegging van deze, evenals van alle andere filosofische grillen is de praktijk, nl. het experiment en de industrie."
Volgens Engels kunnen wij
"de juistheid van onze opvatting van een natuurverschijnsel bewijzen, doordat wij het zelf tot stand brengen, het uit zijn voorwaarden doen ontstaan en het bovendien dienstbaar maken aan onze doeleinden." 16)
Als voorbeeld van de praktische weerlegging van het agnosticisme noemt Engels het synthetisch vervaardigen van chemische stoffen.
c. De materialistische opvatting over de mogelijkheid van kennis
Volgens het filosofisch materialisme is kennis van de wereld mogelijk,
doordat het bewustzijn de materiele werkelijkheid weerspiegelt.
"Volgens de materialist zijn onze gewaarwordingen afbeeldingen van de enige en laatste objectieve realiteit - de laatste, niet in de zin dat zij reeds volkomen bekend is, maar in de zin dat er buiten haar geen andere bestaat, noch kan bestaan." 17)
De materialistische stelling dat kennis mogelijk is, wordt zoals we hierboven gezien hebben, door de praktijk bevestigd.
1. dat dit materialisme een 'overwegend mechanisch materialisme' was,
dat geen rekening hield met de nieuwste ontwikkeling van de chemische en
biologische wetenschap (in onze tijd zou men daaraan nog kunnen toevoegen
van de relativiteitstheorie en de quantummechanica, die beide de klassieke
mechanica als basis van de natuurkunde hebben vervangen).
2. dat het oude materialisme onhistorisch, ondialectisch was (metafysisch
in de betekenis van antidialectiek) en het standpunt van de ontwikkeling
niet consequent en alzijdig deed uitkomen;
3. dat men 'het menselijk wezen' als een abstractie en niet als 'het
geheel der (concreet-historisch bepaalde) maatschappelijke verhoudingen'
opvatte en daardoor de wereld slechts 'interpreteerde', terwijl het er
op aan komt haar 'te veranderen', d.w.z. dat men niets begreep van de 'revolutionaire,
praktische werkzaamheid'! 18)
Op deze gebreken zullen we achtereenvolgens ingaan.
a. Mechanisch materialisme
Voormarxistisch materialisme is mechanisch materialisme omdat het bij
de verklaring van de werkelijkheid uitsluitend uitging van de wetten van
de mechanica. In de tijd van de opkomst van het burgerlijk materialisme
in de 18e eeuw was de mechanica de meest ontwikkelde wetenschap; andere
natuurwetenschappen zoals scheikunde en biologie stonden nog in de kinderschoenen
of lagen nog in de luiers.
Daar kwam bij dat de enige tak van de mechanica die zich voldoende had ontwikkeld die van de vaste lichamen was. Daardoor kwam de nadruk te liggen op het onveranderlijke, kwantitatieve karakter van de lichamen. Dit aspect van de natuurobjecten werd door het mechanisch materialisme verabsoluteerd. Deze filosofie vat de beweging slechts op als verandering van plaats, kwantitatief, niet als verandering van toestand, kwalitatieve verandering. En zij zag de materie als bestaand uit onveranderlijke deeltjes.
Daardoor worden materie en beweging van elkaar gescheiden en is het niet mogelijk om beweging te zien als zelfbeweging van de materie. Beweging is dan alleen nog maar te verklaren door een stoot van buiten de materie, dus door een niet-materiele, geestelijke kracht. In zijn consequentie leidt het mechanisch materialisme dus tot idealistische vooronderstellingen. Het is als materialisme niet consequent.
Het mechanisch materialisme was ook inconsequent materialisme omdat het niet in staat was alle processen in natuur en maatschappij te verklaren. Het kan met name scheikundige, organische en maatschappelijke processen niet verklaren. Ook voor mens en maatschappij gelden weliswaar de wetten van de mechanica (ook de mens is onderhevig aan de zwaartekracht), maar zij kennen daarboven hun eigen specifieke eigenschappen. Omdat het mechanisch materialisme het maatschappelijk gebeuren niet kon verklaren, moest het op dit gebied zijn toevlucht nemen tot idealistische opvattingen.
b. Onhistorisch, metafysisch materialisme
Het voormarxistische materialisme was tegelijkertijd een metafysisch,
niet-dialectisch materialisme. In de metafysische denkwijze wordt de werkelijkheid
opgevat als bestaande uit geisoleerde voorwerpen en processen, die naar
hun aard onveranderlijk zijn en geen tegenspraak bevatten. Het mechanisch
materialisme ging uit van een ondialectische opvatting van de materie:
materie wordt losgemaakt van de beweging. Er werd dus van uit gegaan, dat
materie zonder beweging kon bestaan. Hiermee was tegelijkertijd ook een
ondialectische opvatting van de beweging gegeven: beweging los van de materie.
Beweging werd niet gezien als zelfbeweging van de materie waarbij de drijfveer
van de beweging wordt gevormd door de innerlijke tegenspraken van de materie
zelf. Volgens deze opvatting was er ook geen ontwikkeling van de materie
mogelijk. Dit betekent een onhistorische opvatting, zowel van de natuur
als van de maatschappij. Voor verklaring van de historische ontwikkeling
moest het mechanisch materialisme daarom zijn toevlucht zoeken tot idealistische
verklaringen.
c. Geen begrip van een revolutionaire praktijk
Deze onhistorische opvatting van het voormarxistisch materialisme kwam
vooral op het gebied van de maatschappij sterk naar voren.
Engels zegt over het oude materialisme:
"Zijn geschiedenisopvatting, voor zover het er al een heeft, beoordeelt alles naar de motieven van de handeling, deelt de historisch handelende personen in edele en onedele in en ontdekt in de regel, dat de edelen de bedrogenen en de onedelen de overwinnaars zijn. Daaruit volgt dan voor het oude materialisme, dat er bij de studie van de geschiedenis weinig stichtelijks voor de dag komt en voor ons, dat het oude materialisme zichzelf op historisch gebied ontrouw wordt, omdat het de daar werkende ideele drijfkrachten als laatste oorzaak aanneemt, inplaats van te onderzoeken wat er achter staat, wat de drijfkrachten van deze drijfkrachten zijn. De inconsequentie ligt er niet in, dat men ideele drijfkrachten erkent, maar in het feit, dat men niet verder teruggaat op hun beweegredenen." 19)
Het voormarxistisch materialisme is niet in staat een materialistische
verklaring van de maatschappelijke geschiedenis te geven. Het heeft daarom
geen oog voor de rol van de materiele menselijke praktijk. Het biedt geen
wetenschappelijke theorie van de maatschappelijke revolutie.
Het dialectisch en historisch materialisme geeft voor het eerst in
de geschiedenis van de filosofie ook een materialistische verklaring van
het handelen van de mensen, van de maatschappelijke praktijk. Het ontwikkelde
inzicht in de betekenis van de revolutionaire, praktische, kritische activiteit.
Daardoor konden de gebreken van het voormarxistisch materialisme overwonnen
worden. Zo kon ook een consequent filosofisch materiebegrip worden ontwikkeld.
"De arbeiders ervaren zeer pijnlijk het onderscheid tussen zijn en denken, tussen bewustzijn en leven. Ze weten dat eigendom, kapitaal, loonarbeid en dergelijke in het geheel geen ideele hersenspinsels zijn," dat deze daarom "ook op een praktische, objectieve wijze opgeheven moeten worden, opdat de mens niet alleen in het denken, in het bewustzijn, maar in het massale zijn, in leven tot mens wordt." 20)
Vanuit haar positie als 'doodgraver van het kapitalisme' (Communistisch
Manifest) heeft de arbeidersklasse de mogelijkheid om inzicht te krijgen
in het vergankelijke karakter van het kapitalisme. Innerlijke tegenspraken
die noodzakelijk zullen leiden tot een kwalitatief nieuwe, een klassenloze
maatschappij, waarbij de arbeidersklasse de kracht is die deze ontwikkeling
kan voltrekken.
Vanuit het standpunt van de arbeidersklasse is het dus mogelijk een
materialistische opvatting van de geschiedenis te ontwikkelen, die tegelijkertijd
een dialectische is: de arbeidersklasse kan de werkelijkheid begrijpen
als ontwikkeling die voortvloeit uit de interne tegenspraken van de materiele
verhoudingen zelf, als een dialectische ontwikkeling van de materie. Hier
vindt dus een verbinding van materialisme en dialectiek plaats: dialectisch
materialisme of materialistische dialectiek. Alleen dit dialectisch materialisme
vormt het uitgangspunt om alle processen, in de natuur en maatschappij,
materialistisch te verklaren.
Het standpunt van de arbeidersklasse leidt echter niet automatisch
tot de toeeigening van het dialectisch materialisme. Hiervoor is wetenschappelijk
onderzoek en theoretische scholing nodig.
Het dialectisch materialisme wordt verwerkelijkt in de strijd van de
arbeidersklasse voor omverwerping van het kapitalisme en voor een klassenloze
maatschappij. Voor de overwinning van het utopisch socialisme door het
wetenschappelijk socialisme is de dialectisch materialistische opvatting
van de geschiedenis, het historisch materialisme nodig.
Engels legt het verschil tussen utopisch socialisme en wetenschappelijk
socialisme als volgt uit:
"Het tot dusver bestaande socialisme (het utopisch socialisme) kritiseerde weliswaar de bestaande kapitalistische produktiewijze en haar gevolgen, het kon ze echter niet verklaren en dus ook niet wijzigen; het kon ze alleen als slecht verwerpen. Het ging er echter om deze kapitalistische produktiewijze enerzijds in haar historisch verband en haar noodzakelijkheid voor een bepaald tijdperk van de geschiedenis -dus ook de noodzakelijkheid van haar ondergang- te verklaren; anderzijds echter ook haar innerlijke aard bloot te leggen, die nog immer verborgen was, omdat de kritiek zich tot dusver meer op de kwade gevolgen dan op de gang van zaken zelf geworpen had. Dit geschiedde door de ontdekking van de meerwaarde." 21)
Het utopisch socialisme is dus idealistisch: het bevat slechts kritiek
op het kapitalisme en morele verwerping van het kapitalisme op grond van
bepaalde zedelijke idealen, bv. het idee van de 'gelijkheid'. Het utopisch
socialisme beschouwt de arbeidersklasse slechts als lijdende, onderdrukte
klasse, het ziet de arbeidersklasse niet als zelfstandige, historisch handelende
kracht. Het wetenschappelijk socialisme komt op grond van wetenschap tot
inzicht in de historische samenhang en ontwikkeling van het kapitalisme.
Het verklaart het kapitalisme en de noodzaak van zijn ondergang vanuit
de eigen objectieve samenhang en ontwikkeling van het kapitalisme: materialistisch.
Het ziet in het proletariaat de kracht die bewuste maatschappelijke activiteit,
de socialistische revolutie kan voltrekken. (zie het hoofdstuk over historisch
materialisme).
De socialistische revolutie zet zich niet spontaan door,juist omdat
het gaat om de opheffing van de klassenmaatschappij als voorwaarde voor
de bewuste beheersing van de maatschappelijke ontwikkelingen door de mensen
op grond van kennis van de ontwikkelingswetten van de maatschappij. Georganiseerd
en bewust optreden van de arbeidersklasse is hiervoor noodzakelijk.
In 'Wat te doen' geeft Lenin aan, dat
... klassebewustzijn slechts in een kiemvorm aanwezig is in de spontane, economische acties van de arbeidersklasse... 22)
De partij heeft tot taak op te treden als voorhoede van de arbeidersklasse en dit elementaire bewustzijn om te zetten in een ontwikkeld klassebewustzijn. Hiertoe is theorie noodzakelijk. Engels stelt
"dat het socialisme, sedert het een wetenschap is geworden, ook als een wetenschap moet worden beoefend, d.w.z. bestudeerd moet worden." 23)
In het spontane bewustzijn van de arbeiders overheerst, juist door z'n spontaniteit, uiteindelijk de burgerlijke ideologie.
"Maar waarom toch, zal de lezer vragen, leidt de elementaire beweging, de beweging langs de lijn van de geringste weerstand, juist tot de heerschappij van de burgerlijke ideologie? Om de eenvoudige reden, dat de burgerlijke ideologie in haar afkomst veel ouder is dan de socialistische, omdat ze veelzijdiger is uitgewerkt, omdat ze over onvergelijkelijk meer middelen ter verbreiding beschikt." 24)
In onze tijd kunnen we hierbij bv. denken aan de media, radio en televisie
die ons ideeen als 'winst is werk' en 'we moeten met z'n allen bezuinigen'
proberen op te dringen.
Nogmaals Lenin
"...burgerlijke of socialistische ideologie, een tussenweg bestaat hier
niet (want een 'derde' ideologie heeft de mensheid niet uitgewerkt en in
het algemeen kan er ook in een maatschappij, die door klassentegenstellingen
uit elkaar wordt gescheurd, geen buiten of boven de klassen staande ideologie
bestaan). Daarom betekent elk naar beneden halen van de socialistische
ideologie, elk zich daarvan verwijderen, tevens een versterking van de
burgerlijke ideologie." 25)
Noten
1. F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse
filosofie, p.24
2. F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse
filosofie, p.25 en 26
3. W.I. Lenin, Materialisme en Empiriocriticisme.
4. W.I. Lenin, Materialisme en empiriokriticisme, Progress, Moskou,
z.j., p.196
5. F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse
filosofie, p.25
6. F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse
filosofie, p.35
7. W.I. Lenin, Materialisme en empiriokriticisme, p.408
8. Marx/Engels, Werke, bd 20, p.469
9. F. Engels, Anteil der Arbeit an der Menschwerdung des Affen, In:
Marx/Engels
Werke bd 20,p.447, 448
10. K. Marx, Das Kapital, Erster Band. In: Marx/Engels: Werke, bd 23,
p.27
11. Vredesopbouw, mei/juni 1978
12. Marx/Engels, De Duitse ideologie, p.33
13. Marx/Engels, De Duitse ideologie, p.52/53
14. W.I. Lenin, Zu Frage der Dialektik. In Lenin, Werke, bd 38, p.344
15. Lenin, Materialisme en empiriokriticisme, p.142
16. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie,
p.25/26
17. Lenin, Materialisme enempiriokriticisme, p.143
18. W.I. Lenin, Karl Marx. In: W.I. Lenin, keuze uit zijn werken, deel
I. Progres,
Moskou, z.j., p.19
19. F.Engels, LudwigFeuerbach en het einde van de klassieke Duitse
filosofie, Pegasus, Amsterdam, 1970, p.54
20. Marx/Engels, Die heilige Familie. In: MEW 2, p.55/56 (vertaling
van de schrijver)
21. Engels, Anti-Duhring, p.30
22. Lenin, Wat te doen, Amsterdam, Pegasus, 1971, p.38
23. Engels, De Duitse boerenoorlog, geciteerd door Lenin in Wat te
doen, p.35
24. Lenin, Wat te doen, p.53
25. Lenin, Wat te doen, p.51