BASISSCHOLING

Hoofdstuk 4. HISTORISCH MATERIALISME

1. DE WETENSCHAP VAN HET HISTORISCH MATRIALISME; HET WEZEN VAN DE MATERIALISTISCHE KIJK OP DE GESCHIEDENIS

1.1. INLEIDING

Het dialectisch en historisch materialisme vormen de organische delen van de marxistisch-leninistische filosofie. Het historisch materialisme is dat deel wat het leven van de maatschappij bestudeert. Daarmee houden zich ook andere wetenschappen bezig, zoals politieke economie, paedagogie, recht, etc. Waardoor onderscheidt het historisch materialisme zich dan van de andere wetenschappen? Ieder van deze wetenschappen houdt zich met een afzonderlijk aspect van het maatschappelijk leven bezig en bestudeert in detail alle specifieke wetten en kenmerken daarvan. De politieke economie onderzoekt de economische verhoudingen tussen mensen en de wetten van productie en distributie van de materiele goederen. De onderwijswetenschappen houden zich bezig met het onderwijs en de educatie van mensen. Het historisch materialisme daarentegen houdt zich met de algemene aspecten van de maatschappelijke ontwikkeling in het algemeen bezig: de structuur van de maatschappij, de wisselwerking tussen de verschillende aspecten van het maatschappelijk leven en met de algemene wetten en drijvende krachten van de maatschappelijke ontwikkeling.

Het kenmerk van het historisch materialisme is, dat het het leven van de maatschappij vanuit filosofisch standpunt bekijkt. Het onderzoekt filosofische vraagstukken zoals

Het historisch materialisme is daarom een filosofische wetenschap over de maatschappij en een onderdeel van de marxistische-leninistische filosofie.

In de literatuur worden de theorie over de maatschappij als samenhangend systeem en de wetten die het functioneren en de ontwikkeling daarvan regeren, gewoonlijk aangeduid met sociologie. In feite is het historisch materialisme een onderliggende sociologische theorie van het marxisme-leninisme, omdat het de algemene functionerings- en ontwikkelingswetten van de maatschappij als integraal systeem, bestudeert. Maar het historisch materialisme is niet de hele marxistisch-leninistische sociologie.

In het algemeen kan het historisch materialisme gedefinieerd worden als een filosofische en sociologische wetenschap die zich bezighoudt met de meest algemene wetten en drijfkrachten van de ontwikkeling van de maatschappij.

1.2. HET ONTSTAAN VAN HET HISTORISCH MATERIALISME; EEN REVOLUTIE IN DE IDEEeN OVER DE MAATSCHAPPIJ

HET CREATIEVE KARAKTER VAN HET HISTORISCH MATERIALISME

Het historisch materialisme (en het marxisme in het algemeen) ontstond in de jaren 1840. Dat was in geen geval toevallig. Omdat de werkende klasse begonnen was met een onafhankelijke revolutionaire strijd, ontstond de maatschappelijke behoefte aan kennis van de wetten en de vooruitzichten van de maatschappelijke ontwikkeling, een echte wetenschap over de maatschappij. Marx en Engels schiepen die wetenschap voor de arbeidersklasse en voor alle werkende mensen ter wereld. Zij waren niet alleen de grootste revolutionairen van hun tijd en leiders van het internationale proletariaat, maar ook geleerden bij uitnemendheid.

Marx en Engels bouwden hun nieuwe theorie op het allerbeste wat voorhanden was aan progressief maatschappelijk denken.

Filosofen v‹‹r Marx en Engels hadden vele gezonde beoordelingen gemaakt met betrekking tot de ontwikkeling van de maatschappij, maar zij hadden alle hetzelfde gebrek, zij waren op bepaalde crusiale punten idealistisch.

Het idealisme beweert dat het geestelijke primair is in de wereld. Dat geestelijke wordt door de idealistische filosofen op verschillende manieren ge€nterpreteerd als god, als de absolute idee, als het bewustzijn van een individueel subject, etc. Zij beschouwen de wereld als iets dat van het ideele is afgeleid en ervan afhankelijk is. Het filosofisch materialisme is een wereldbeschouwing die diametraal tegenover het idealisme staat.

De materialistische kijk op de natuur bestond al in het oude India, China, Griekenland en in andere landen. De materialistische ideeen vonden hun grootste verbreiding in de 18e en de 19e eeuw. Materialistische filosofen gaan ervan uit dat de natuur onafhankelijk van ons bewustzijn bestaat, dat zij eeuwig is en niet het resultaat is van de inspanningen van wie dan ook. Zij beschouwen de rede en het menselijk bewustzijn als het product van de evolutie en bestrijden de idealistische denkbeelden met succes.

Maar zelfs de meest prominente materialisten v‹‹r Marx, zoals Ludwig Feuerbach in Duitsland en Alexander Herzen en Nikolai Tsjernysjevski in Rusland, behielden een idealistische kijk op de maatschappij.

Het leven van de menselijke maatschappij is uitzonderlijk complex. De natuurverschijnselen die we direct waarnemen herhalen zich min of meer regelmatig en dat helpt ons die verschijnselen te doorgronden. Maar het is veel moeilijker om dergelijke herhalingen te onderscheiden in de ontwikkeling van de maatschappij, en dat belet ons de maatschappelijke ontwikkelingswetten te ontdekken.

Daarnaast handelen mensen in de maatschappij als wezens die begiftigd zijn met bewustzijn en een wil. Hun handelen is ze gericht op van te voren gestelde doelen en wordt door bepaalde ideeen geleid. Alle filosofen v‹‹r Marx geloofden dat het de bewuste doeleinden, ideeen en zienswijzen van de mensen zijn die de fundamentele oorzaken waren van alle veranderingen die zich in de maatschappij voordoen, d.w.z., dat zij de belangrijkste factor vormen die de loop van de maatschappelijke ontwikkeling bepaalt.

De idealistische kijk op de maatschappij komt ook tot uiting in het ontkennen van de betekenis van de volksmassa's als scheppers van de geschiedenis. De hele geschiedenis wordt gereduceerd tot het handelen van individuele persoonlijkheden, koningen, generaals en helden.

Het is altijd voordelig geweest voor de heersende klassen te bewijzen dat juist zij de uitverkorenen waren om het historisch lot van de volkeren te bepalen. En het was ook in hun belang het logisch karakter en de werkelijke oorzaken van de veranderingen die in de maatschappij plaats vinden, te ontkennen. En omdat de productie van ideeen (de geestelijke creativiteit) in de uitbuitersmaatschappijen altijd is gemonopoliseerd door de heersende klassen, heeft de bewering dat de ideeen de wereld regeren, steeds in hun voordeel gewerkt. Terwijl de bourgeois sociologen van de 17e en de 18e eeuw de maatschappij op een idealistische manier interpreteerden vanwege hun klassebekrompenheid, deden ze dat later opzettelijk omdat de vertekende interpretatie van de geschiedenis ideologisch in hun voordeel werkt. Daarom zijn ook vandaag nog idealistische zienswijzen op de maatschappij zeer wijd verbreid.

Het marxisme erkent ook de belangrijke rol die de ideeen en de menselijke rede spelen in de maatschappelijke geschiedenis. Maar deze ideeen en theorieen waardoor de mensen geleid worden bij hun praktisch handelen, wortelen uiteindelijk in de economische verhoudingen. De principiele erkenning dat het materiele aspect van het maatschappelijk leven het primaire aspect is van het historisch proces, is het wezen van de materialistische opvatting van de geschiedenis.

Marx en Engels waren de eersten die het materialisme uitbreidden naar de maatschappij en de materialistische interpretatie van de geschiedenis creeerden. Dit vooral vormde de basis voor de radicale revolutie die Marx veroorzaakte in de filosofische interpretatie van de maatschappij. Deze uitzonderlijke dienst aan de mensheid onderstrepend, schreef Lenin:
"Marx verdiepte en ontwikkelde het filosofisch materialisme ten volle, en breidde de kennis van de natuur uit tot de kennis van de menselijke maatschappij. Zijn historisch materialisme was een grote vooruitgang in het wetenschappelijk denken. De chaos en de willekeur die daarvoor geregeerd hadden in de wijze van zien naar de geschiedenis en politiek, werden vervangen door een verbazend samenhangende en harmonieuze wetenschappelijke theorie, die aantoont hoe zich, als gevolg van de groei van de productiekrachten, uit het ene maatschappelijk systeem een ander en hoger systeem ontwikkelt..."

De materialistische kijk op de geschiedenis werd pas mogelijk na het ontstaan van het kapitalisme, dat de materiele productie op nationale schaal centraliseerde. De afhankelijkheid van de verschillende vormen van maatschappelijk leven van de materiele productie werd duidelijker zichtbaar. De tegenspraken in de kapitalistische methode van produceren kwamen duidelijk tot uiting in de overproductiecrises, werkloosheid, etc. Pas onder het kapitalisme kwamen de economische fundamenten van de klassen en de klassenstrijd bloot te liggen. Engels schreef: "... Onze huidige periode heeft deze wederzijdse verbanden in zoverre gesimplificeerd, dat het raadsel kan worden opgelost." Onder het kapitalisme onstond de arbeidersklasse en verscheen zij op het toneel van de geschiedenis. Zij had behoefte aan een wetenschappelijk begrip van de maatschappelijke ontwikkeling en een correcte revolutionaire theorie. De arbeidersklasse wordt gekarakteriseerd door haar consistente revolutionaire karakter en door het samenvallen van haar klassenbelangen met de objectieve vereisten van de maatschappelijke vooruitgang.

Marx heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hun filosofie vorm kreeg als een theoretisch wapen van de werkende klasse. Onder de banier van het marxisme heeft de arbeidersklasse steeds talrijke historische successen behaald. In de loop van de historische strijd zijn meer en meer mensen vanuit andere sociale lagen en klassen marxist geworden.
 

De marxistische opvatting van de geschiedenis is door Marx en Engels breed uitgewerkt in hun geschriften, vooral in hun gezamenlijke werken: "De Heilige Familie", "De Duitse Ideologie" en "Het Manifest van de communistische Partij". Marx deed dat ook in Het "Kapitaal" en Engels in "Anti-D¨hring", "De Oorsprong van het gezin, priv*-eigendom en de staat" en andere werken.

De materialistische dialectiek, de kern van de marxistische wetenschap, is een revolutionaire leer over de eeuwige verandering, ontwikkeling en vernieuwing van de bestaande wereld. De natuur is in een toestand van voortdurende verandering, en de menselijke maatschappij transformeert zich zelfs noch dynamischer. Daar komt nog bij dat het tempo van de veranderingen in het maatschappelijk leven constant toeneemt. Hoeveel grote gebeurtenissen hebben niet plaats gehad in de laatste tientallen jaren! De wetenschappelijke theorie van het maatschappelijk leven moet daarom ook veranderen en ontwikkelen. Marx en Engels hebben er inderdaad op gestaan dat hun theorie als zodanig benaderd zou worden. In de nieuwe historische omstandigheden die volgden op Marx en Engels, werd hun leer verder ontwikkeld door hun opvolgers. Een grote bijdrage in die ontwikkeling werd geleverd door Lenin, die de nieuwe historische ervaringen, verworven in de strijd van de werkende massa's voor bevrijding en de opbouw van een nieuw leven, bijeengebracht. Hij ontwikkelde op creatieve wijze de marxistische theorie over klassen, revolutie, de staat, de opbouw van het socialisme en vele andere vraagstukken. Lenin was een overtuigd en consistent volgeling van Marx en Engels. Hij werkte het marxisme niet alleen op een creatieve wijze verder uit, maar hij voerde ook een onophoudelijke strijd tegen alle verraders van het marxisme. Hij bevocht resoluut allen die afdwaalden van de fundamentele principes van het marxisme door toe te geven aan de uitwerking van de bourgeois ideologie of meededen aan de mode van "nieuwe" ideeen. Ook nu blijft de strijd tegen het revisionisme, d.w.z. afwijking van de grondbeginselen van het marxisme en verminking an de marxistische ideeen, een belangrijke taak voor de echte volgelingen van Marx, Engels en Lenin.

In hun werken interpreteren de marxistische filosofen de wetenschappelijke en technologische revolutie en de maatschappelijke consequenties ervan onder het kapitalisme en het socialisme. De belangrijkste documenten van de communistische wereldbeweging en de werken van de marxistische filosofen geven een analyse van de wereldomvattende problemen waarvoor de mensheid gesteld is, zoals

Dit zijn algemeen menselijke problemen in die zin dat zij alle mensen aangaan die op aarde leven en welke niet door **n land afzonderlijk kunnen worden opgelost: de gezamenlijke inzet van alle naties is vereist. De marxistische literatuur onderzoekt de essentie en de oorzaken van de ontstane globale problemen en in welk verband ze staan tot de klassenbelangen van de met elkaar botsende maatschappelijke krachten en legt de vooruitzichten op hun verdere ontwikkeling bloot en de manier waarop ze opgelost zouden kunnen worden.

Het marxisme-leninisme is een enkelvoudige internationale theorie die de revolutionaire ervaring van de strijd van alle volkeren samenvat. Het is ontstaan en ontwikkelt zich als de weerslag van de internationale positie en het karakter van de strijd door de arbeidersklasse van de verschillende landen tegen het internationale kapitaal. Het marxisme-leninisme is de ideologische basis van de eenheid van de internationale beweging van communisten en de arbeidersklasse en van hun revolutionaire strategie en tactieken. De communisten dienen rekening te houden met de maatschappelijke, economische en culturele tradities en de specifieke omstandigheden in een land en tegen het mechanisch overhevelen van de ervaring van het ene land naar het andere. En toch kunnen er geen verschillende nationale versies van het marxisme bestaan: een Russische, Chinese of een Italiaanse versie van het marxisme, de filosofische en sociologische theorie van de maatschappelijke ontwikkeling, omdat de grondstellingen daarvan voor alle landen geldig zijn.

Het marxisme-leninisme staat open voor de creatieve ontwikkeling door alle marxistisch-lenininstische partijen op basis van hun ervaring in de revolutionaire strijd. De marxisten-leninisten ontwikkelen en verbeteren collectief deze *ne en integrale marxistisch-leninistische theorie, geleid in hun praktische en theoretische activiteit door de beginselen van het proletarisch internationalisme.

1.3 MAATSCHAPPELIJK ZIJN EN MAATSCHAPPELIJK BEWUSTZIJN

Het fundamentele principe van het historisch materialisme dat in het kort de essentie weergeeft van de materialistische kijk op de geschiedenis, stelt dat het maatschappelijk zijn van de mensen hun maatschappelijk bewustzijn bepaalt. Deze formulering bevat een antwoord op de fundamentele vraag van de filosofie met het oog op de maatschappij. Zoals bekend is de grote fundamentele vraag van iedere filosofie de vraag naar de verhouding tussen denken en zijn. Wat moet als primair beschouwd worden, als fundament voor de wereld: de geest of materie, het zijn of het bewustzijn? Het antwoord op deze vraag verdeelt de filosofen van alle tijden in twee grote tegengestelde kampen: materialisten en idealisten. "Omdat het materialisme het bewustzijn over het algemeen verklaart als het product van het zijn en niet omgekeerd, moet het materialisme toegepast op het maatschappelijk leven, het maatschappelijk bewustzijn wel verklaren als het product van het maatschappelijk zijn." (Lenin)

Maatschappelijk zijn wordt gevormd door de relaties van mensen tot de natuur en tot elkaar die ontstaan tegelijk met de vestiging van de menselijke maatschappij en onafhankelijk van het bewustzijn bestaan. "Het feit dat je leeft, je zaken behartigt, producten produceert en ruilt, kinderen krijgt, etc., doet een keten van gebeurtenissen ontstaan, een keten van ontwikkeling, die onafhankelijk is van je sociaal bewustzijn en nooit helemaal begrepen, volledig gesnapt zal kunnen worden door dat bewustzijn." (Lenin, "Materialisme en Empirio-Criticisme")

Maatschappelijk bewustzijn wordt gevormd door de wijzen van zien, de ideeen en de theorieen (politiek, juridisch, religieus, etc.) en de sociale psychologie van de klassen volkeren en andere historisch gevormde groepen van mensen.

Het maatschappelijk zijn bepaalt het maatschappelijk bewustzijn van de mensen. Dat betekent dat nieuwe maatschappelijke ideeen niet bij toeval in de maatschappij opkomen, maar zij zijn de weerslag van die veranderingen welke in het materiele leven van de maatschappij ontstaan: verhevigde sociaal-economische tegenstellingen, levensnoodzakelijke behoeften, etc. Daarom is de materialistische kijk op de geschiedenis ook niet ontstaan alleen maar omdat Marx en Engels geboren werden, maar omdat de kapitalistische tegenstellingen steeds meer acuut werden en de arbeidersklasse een revolutionaire theorie nodig had. Radicale veranderingen in het maatschappelijk zijn van de mensen veroorzaken overeenkomstige veranderingen in hun maatschappelijk bewustzijn.

De verhouding tussen het maatschappelijk zijn en het maatschappelijk bewustzijn is de uiting van een natuurwet.

De erkenning dat de ontwikkeling van de maatschappij wordt geregeerd door natuurwetten is een essentieel aspect van de materialistische opvatting van de geschiedenis. De filosofen voor Marx beweerden dat objectieve wetten slechts werkzaam zijn in de natuur. Volgens hen heeft de maatschappij geen wetten en wordt zij geregeerd door chaos en willekeur. Alles vindt plaats door de wil van god of van grote persoonlijkheden als de koning, de keizer of de admiraal ... Marx en Engels bewezen dat de maatschappelijke ontwikkeling een natuurhistorisch proces is, d.w.z. een proces dat verloopt in overeenstemming met bepaalde objectieve wetten.

De wetten van de maatschappelijke ontwikkeling zijn bestaande, noodzakelijke, stabiele en periodieke verbindingen tussen de verschijnselen van het sociale leven. Een van deze wetten is de afhankelijkheid van het maatschappelijk bewustzijn van het maatschappelijk zijn. Er zijn nog andere maatschappelijke wetten, zoals de wet van de beslissende rol van de wijze van produceren van de materiele goederen in het leven van de maatschappij, de wet van de correspondentie van de productieverhoudingen met het peil en het karakter van de productiekrachten en de wet van de klassenstrijd als de drijvende kracht van de maatschappelijke ontwikkeling in de antagonistische maatschappelijke formaties. (Voor de begrippen "productieverhoudingen" en "productiekrachten": zie verderop in dit hoofdstuk bij paragraaf 1.4)

Het objectieve karakter van de wetten van de maatschappelijke ontwikkeling berust op het feit dat ze werkzaam zijn onafhankelijk van de wil en de wensen van de mensen, onafhankelijk van het feit of de mensen die wetten gewaar worden of niet.

De wetten van de geschiedenis verschillen echter van de natuurwetten, vooral in de manier waarop ze werkzaam zijn. Natuurwetten worden gemanifesteerd in de werking van blinde, spontane krachten terwijl er in de geschiedenis sprake is van mensen die een wil en een bewustzijn hebben en die zichzelf bepaalde bewust gekozen doelen stellen. De wetten van de geschiedenis zijn daarom de wetten van het menselijk handelen. De mensen scheppen hun eigen geschiedenis, maar niet willekeurig of naar hun eigen grillen. Hun activiteiten worden bewerkt door specifieke omstandigheden en mogelijkheden. Elke nieuwe generatie erft het tot dan toe bereikte niveau in de ontwikkeling van de productie en de heersende maatschappelijke verhoudingen. De mensen moeten de taken vervullen waarvoor ze gesteld worden door het objectieve verloop van de maatschappelijke ontwikkeling, waarbij ze gebruik kunnen maken van de middelen die hen ter beschikking staan.

Een voorbeeld. Het volk van een zeker land heeft de koloniale onderdrukking afgeworpen en is met de opbouw van een nieuw leven begonnen. Ze kunnen daarbij echter niet zonder meer voorbij gaan aan het objectieve ontwikkelingspeil van de productie (vaak het lage peil) dat ze uit het verleden geerfd hebben en nog een groot aantal andere factoren en omstandigheden die onafhankelijk zijn van dat volk. Het politieke bewustzijn, de vastbeslotenheid en het revolutionair vuur van de mensen zal van grote betekenis zijn in het historisch proces. Toch is per slot van rekening de materiele factor, d.w.z. de materiele omstandigheden van het leven van de maatschappij doorslaggevend in de loop van de ontwikkeling.

1.4 DE WIJZE VAN PRODUCEREN ALS DE MATERIeLE FUNDERING VAN HET LEVEN VAN DE MAATSCHAPPIJ

De formulering van de materialistische opvatting van de geschiedenis vooronderstelt noodzakelijkerwijs de opheldering van de rol die gespeelt wordt door de productie van de materiele goederen voor het leven van de maatschappij.

Marx en Engels gingen in hun theorie over de maatschappij uit van het simpele en klare feit dat voordat de mensen zich kunnen inlaten met politiek, filosofie, kunst, etc., zij eten moeten hebben en kleren en een dak boven hun hoofd, d.w.z. hun primaire levensbehoeften moet bevredigd zijn. En die noodzakelijke levensvoorwaarden dienen geproduceerd te worden.

Daarom is de productie en de voortdurende reproductie van de materiele goederen een onmisbare voorwaarde voor het bestaan en de ontwikkeling van de maatschappij.

In het proces van de productie van de materiele goederen maken de mensen gebruik van verschillende werktuigen en gereedschappen zoals de ploeg, bijl, machines, de energie van water, wind, stoom, electriciteit, het atoom en van verschillende materialen als hout, steen, metaal, plastics, etc. Alles wat de mensen gebruiken om goederen te produceren of het nu werktuigen zijn (machines, gereedschappen, instrumenten), hulpmiddelen (industriehallen, wegen, kanalen, energie, brandstof, chemicalien), of arbeidsobjecten (etsen, hout, plastics) dat zijn allemaal productiemiddelen.

Geen machine, materiaal, of energie kan op zichzelf ook maar iets produceren. Zij worden gebruikt tijdens het werkend handelen van de mens. De arbeidsmiddelen en de mensen die hen in beweging brengen door hun vaardigheden, ervaring en kennis, noemt men de productiekrachten van de maatschappij. Lenin heeft gezegd dat de werkende mensen de belangrijkste productiekrachten van de maatschappij zijn.

In het productieproces gaan de mensen noodzakelijkerwijs bepaalde verhoudingen met elkaar aan: productieverhoudingen. De productiekrachten geven uitdrukking aan de instelling van de mensen tot de natuur en tonen welke hulpbronnen zij gebruiken om dingen te produceren. Productieverhoudingen zijn die welke tussen mensen ontstaan in het proces van productie, distributie, ruil en consumptie. Het belangrijkste element van het productieproces is het bezit van de middelen om te produceren: de productiemiddelen. Er zijn twee hoofdtypen van bezit: particulier en publiek. Het kapitalisme wordt in hoofdzaak gekarakteriseerd door het feit dat de fabrieken, de transportmiddelen etc. het eigendom zijn van de kapitalisten. Publiek eigendom van de productiemiddelen is typisch voor het socialisme.

De productiekrachten en de productieverhoudingen vormen samen de wijze van productie van de materiele goederen. Het is de wijze van productie waarin de verschillende historische tijdperken van elkaar verschillen. Er zijn zes opeenvolgende productiewijzen geweest: de oer-communistische, de Aziatische productiewijze, de slavenhoudende, de feodale, de kapitalistische en de communistische (de laatste heeft twee fasen de socialistische en de fase van het eigenlijke communisme).

Het waren Marx en Engels die de beslissende rol hebben ontdekt van de productiewijze van de materiele goederen in het maatschappelijk leven. Zij bewezen dat elke productiewijze wordt gekarakteriseerd door heel bijzondere maatschappelijke verschijnselen. Bepaalde maatschappijstructuren worden gevormd in overeenstemming met de bestaande wijze van produceren; de manier van leven van de mensen hangt daar ook vanaf; zelfs het maatschappelijk bewustzijn, d.w.z. het heersen van bepaalde ideeen in de maatschappij, wordt in werkelijkheid bepaald door de wijze van produceren. Daarom was er geen sprake van de parasitaire manier van leven die typerend is voor de uitbuitersklasse onder de primitief-communale productiewijze: omdat het ontwikkelingspeil van de productiekrachten zeer laag was moest iedereen wel werken om te kunnen overleven.

Een ander voorbeeld: onder de kapitalistische of de feodale productiewijze was het niet mogelijk het verschil tussen de klassen op te heffen; dit proces kan alleen voorkomen in de communistische formatie, omdat het dient te worden voorafgegaan door de vestiging van de publieke eigendom van de productiemiddelen.

De productiewijze van de materiele goederen bepaalt de loop en de richting van de historische ontwikkeling. Als de productiewijze verandert, ondergaat ook de maatschappij als geheel een verandering. Daarom is de geschiedenis van de maatschappelijke evolutie bovenal de geschiedenis van de opeenvolgende productiewijzen.

De wortels van de verandering en de ontwikkeling van de productiewijze moeten in de productie zelf gezocht worden en niet daar buiten.

Er is een zekere logische afhankelijkheid tussen de twee kanten van de productiewijze - de productiekrachten en de productieverhoudingen - waarbij de eerste dominant zijn. Productieverhoudingen ontstaan niet zomaar, maar hangen af van het karakter en het peil van de productiekrachten. Daarom werden, vanwege de primitieve gereedschappen en het lage peil van de productiekrachten onder het primitief-communale systeem de mensen genoodzaakt hun krachten te bundelen bij de jacht op wilde dieren, bij het bewerken van land, etc. Dat was voor hen noodzakelijk om te kunnen overleven.

De eenheid van de productiekrachten en de productieverhoudingen sluit niet uit dat er geen tegenspraken worden veroorzaakt door het feit dat de productiekrachten en de productieverhoudingen op verschillende manieren veranderen.

De productie is niet statisch, maar ontwikkelt en verbetert zich voortdurend. De productiekrachten zijn het meer dynamische element. Met de wens steeds meer te produceren en hun werk gemakkelijker te maken, verbeteren de mensen steeds hun gereedschappen, doen ervaring op en vaardigheden. Deze veranderingen kunnen heel substantieel zijn, zelfs binnen een productiewijze.

De productieverhoudingen zijn stabieler. Ze ondergaan ook wel enige verandering, maar ze blijven in essentie dezelfde binnen de gegeven productiewijze. Tijdens het bestaan van de kapitalistische productiewijze hebben de productiekrachten een aanmerkelijke verandering en groei ondergaan, maar het wezen van de kapitalistische productieverhoudingen is in tact gebleven. Net als vroeger berusten ze op de private eigendom en uitbuiting. En de bourgeoisie doet alles wat in haar macht licht om dat zo te houden.

Tegenspraken ontstaan tussen de nieuwe productiekrachten en de oude productieverhoudingen. Ze werden acuut en doen conflicten ontstaan als gevolg waarvan de tegenstellingen in het maatschappelijk leven op verschillende manieren verscherpen, en vooral in de verhoudingen tussen de klassen. De vervanging van de oude productieverhoudingen door nieuwe wordt een essentieel vereiste voor de maatschappelijke ontwikkeling. Vroeger of later wordt dit conflict op de enig mogelijke wijze opgelost: de oude productieverhoudingen worden door nieuwe vervangen in de loop van een maatschappelijke revolutie.

In deze tijd zijn de kapitalistische productieverhoudingen (de private eigendom en de privaat kapitalistische toeeigening) in conflict gekomen met de productiekrachten en ze belemmeren hun ontwikkeling. Het feit dat er miljoenen werklozen zijn in de kapitalistische landen bewijst dat de belangrijkste productiekracht van de maatschappij - de werkende mens - niet wordt gebruikt en wat nog erger is, gewoon afgedankt wordt en gedevalueerd. De reden daarvoor is gelegen in de kapitalistische productieverhoudingen en hoofdzakelijk in de private eigendom van de productiemiddelen.

De wetenschappelijk-technologische revolutie heeft het conflict tussen de productiekrachten en de productieverhoudingen onder het kapitalisme nog verder op de spits gedreven.

De huidige wetenschappelijk-technologische revolutie begon in het midden van de 20e eeuw. Dit is een radikaal kwalitatieve verandering in de productiekrachten van de maatschappij en de hele cultuur van de mensheid als gevolg van een combinatie van een revolutie in de wetenschap en een revolutie in de technologie en van de ontwikkeling van de wetenschap in een directe productiekracht van de maatschappij.

De wetenschappelijk-technologische revolutie wordt gekarakteriseerd door zulke processen als automatisering en de verspreiding van electronische computers over de verschillende gebieden van de praktische en cognitieve activiteit van de mens; radicale veranderingen in de energieproductie - het gebruik van nucleaire en andere veelbelovende typen van energie; de productie van syntetische materialen met de verlangde eigenschappen; intensief ruimte-onderzoek etc.

De wetenschappelijk-technologische revolutie draagt bij aan de verheviging van de tegenstellingen in de kapitalistische maatschappij en doet nieuwe tegenstellingen ontstaan en toont daarbij duidelijk het bankroet aan van de kapitalistische productieverhoudingen. De groei van de werkloosheid, de toenemende vernietiging van het milieu en de eenzijdige ontwikkeling van de productiekrachten dankzij de militarisering zijn een paar van de negatieve verschijnselen waardoor de wetenschappelijk-technologische revolutie vergezeld wordt en die veroorzaakt worden door de private eigendom van de productiemiddelen en de zelfzuchtige belangen van de kapitalistische monopolies.

De militaire monopolies die belang hebben bij de wapenwedloop en toenemende spanning in de wereld hebben de mensheid aan de rand gebracht van een thermonucleaire catastrofe, die alle productiekrachten dreigt te vernietigen en al het leven van de aarde uit te roeien.

Vervanging van de kapitalistische productieverhoudingen door productieverhoudingen die gebasseerd zijn op een of andere vorm van publieke eigendom van de productiemiddelen is van levensbelang geworden voor de vooruitgang van de maatschappij. De behoefte aan socialisme is geen gril, niet het **n of ander ideaal waar een bepaalde groep weg van is, het socialisme moet het antwoord geven op de periodieke crises, de recessies en het imperialistisch karakter van het kapitalisme in de rest van de wereld. Hoe de overgang van kapitalisme naar socialisme precies zal gaan hangt van de ontwikkelingen in ieder land af. Met name Lenin heeft er vele artikelen aan gewijd. Een van zijn bekendste uitspraken daaromtrent is dat de keten van het imperialistische front als regel zal breken daar waar haar schakels het zwakst zijn, in ieder geval niet noodzakelijk daar, waar het kapitalisme meer ontwikkeld is. De vraagstukken van "de diktatuur van het proletariaat" en "de rol van het geweld" horen hierbij in ogenschouw te worden genomen. (In de hoofdstukken 5, 7, 8 en 9 zal verder op de overgang van kapitalisme naar socialisme worden ingegaan.)

2. DE MAATSCHAPPIJ EN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE FORMATIES

2.1. WAT IS DE MAATSCHAPPIJ?

Marx en Engels kritiseerden als materialistische dialectici, eerdere abstracte ideeen over de maatschappij als zou die door de gehele geschiedenis van de mensheid kwalitatief onveranderd zijn gebleven. Zij onderstreepten de noodzaak van een historische benadering van de bestudering van de maatschappij, d.w.z., voor het naar voren brengen van de opeenvolgende fasen van haar ontwikkeling. Dat wil echter niet zeggen dat het marxisme het idee van de maatschappij als zodanig verwerpen.

De menselijke maatschappij is de hoogste fase in de evolutie van de materiele wereld, de hoogste vorm van beweging van materie. Engels klassificeerde de vormen van beweging als volgt:

Dus, het leven van de maatschappij, de maatschappelijke bewegingsvorm van materie, is de hoogste vorm van beweging en neemt vorm aan op basis van alle daaraan voorafgaande vormen.

De maatschappij is een deel van de materiele wereld die ontsproten is aan de natuur en een historisch ontwikkelde vorm is van het menselijk leven.

De maatschappij is een systeem, de belangrijkste elementen waarvan zijn de mensen. De mens is het onderwerp van het historisch proces. Zonder de mens is er geen maatschappij. Het ontstaan van de maatschappij is bovenal het ontstaan van de mens. Maar de maatschappij moet men niet opvatten als een louter conglomeraat van mensen. De verschillende processen in het maatschappelijk leven, waarin de menselijke activiteit gestalte krijgt, zoals de materiele productie, de klassenstrijd, etc., zijn ook een integraal deel van de maatschappij.

In het verloop van hun activiteiten raken mensen betrokken in verschillende relaties (materiele en ideologische) die ook een belangrijk onderdeel vormen van de maatschappij.

En tenslotte vormen de materiele en culturele waarden die de mens in de loop van de geschiedenis geschapen heeft zoals technologie, kunst etc., een belangrijk element van het maatschappelijk leven.

Wanneer we de maatschappij als systeem analyseren, dan treden zijn basissferen als relatief onafhankelijk structurele formaties naar voren:

De economische sfeer (het proces van de materiele productie, het systeem van de economische relaties, etc.) hebben we in het voorgaande hoofdstuk al behandeld; de maatschappelijke, de politieke en de intellectuele sfeer komen hieronder aan de orde.

2.2 DE SOCIAAL-ECONOMISCHE FORMATIE; DE BASIS EN DE BOVENBOUW VAN DE MAATSCHAPPIJ

Marx benaderde de analyse van de maatschappij als een materialistische en een dialectische. Hij zag dat alle verschijnselen in de maatschappij gecombineerd zijn tot een samenhangend systeem en dat zij zich ontwikkelt en kwalitatieve veranderingen ondergaat. Marx onderscheidde historische hoofdperioden in de maatschappelijke evolutie, die gekarakteriseerd worden door een systeem van economische, socio-politieke en ideologische relaties evenals door bepaalde wetten die typisch zijn voor een bepaalde periode. Hij noemde die sociaal-economische formaties en introduceerde hiermee deze term en dit begrip in de sociologie. Op dezelfde manier waarop de categorie "maatschappij" het specifieke karakter van het maatschappelijk leven tot uitdrukking brengt in vergelijking tot de natuur, zo brengt de categorie "sociaal-economische formaties" onderscheid aan tussen de verschillende fasen van de maatschappelijke ontwikkeling. De sociaal-economische formatie is volgens Marx en Engels "een ontwikkeling, een maatschappij met een specifiek karakter". Marx werkte zijn theorie uit in "Loon, Arbeid en Kapitaal", "Een bijdrage tot de Kritiek van de Politieke Economie", "Het Kapitaal", etc. In "Wat zijn 'De vrienden van het volk' en Hoe Zij de Sociaal-Democratie Bestrijden" schreef Lenin dat Marx in "Het Kapitaal": "de hele sociale formatie van het kapitalisme aan de lezer toonde als een levend wezen - met haar alledaagse aspecten, met de werkelijke maatschappelijke manifestaties van het klasse antagonisme (hier: klasse tegenstellingen), inherent aan haar productie verhoudingen, met haar burgerlijk politieke struktuur die de heerschappij van de kapitalistenklasse beschermt, met haar burgerlijke ideeen over vrijheid, gelijkheid enz. en met haar burgerlijke gezinsrelaties".

In de structuur van elke sociaal-economische formatie zijn twee hoofdelementen: de basis en de bovenbouw van de maatschappij.

De basis is het systeem van de productieverhoudingen. De bovenbouw is het systeem van de politieke, juridische, filosofische, aestetische en religieuze ideeen, gelijke ideologische verhoudingen en de overeenkomstige instituties. De bovenbouw omvat de supra-nationale organen, de staat, de politieke partijen, de kerk, etc. Elke maatschappij heeft zijn eigen specifieke basis en corresponderende bovenbouw.

De relaties tussen de basis en de bovenbouw worden geregeerd door wetten. De basis bepaalt het karakter van de bovenbouw. Wanneer de basis een verandering ondergaat dan gebeurt dat ook in de bovenbouw. Hoewel echter de bovenbouw afhankelijk is van de basis, heeft zij daar toch haar eigen invloed op. De rol van de ideeen, de staat, de politieke partijen en andere verschijnselen uit de bovenbouw hebben een enorme invloed op het leven in de maatschappij. De burgerlijke staat heeft een zeer grote rol te spelen in de bescherming van de kapitalistische eigendom en de verdeling van de bestaande verhoudingen. De revolutionaire theorieen en de politieke partijen die geleid worden door die ideeen versnellen de historische vooruitgang.

De erkenning an het feit dat de basis primair is ten opzichte van de bovenbouw ondersteunt de materialistische oplossing van de belangrijkste vraag van de filosofie met betrekking tot de maatschappij. Het maakt duidelijk hoe de productiewijze fundamenteel alle aspecten van het maatschappelijk leven bepaalt en toont hoe de economische en alle andere relaties in de maatschappij wederzijds met elkaar zijn verbonden.

De basis en de bovenbouw zijn structureel de belangrijkste elementen van de formatie. Zij zijn specifiek in elke formatie en het is aan hen te danken dat de fasen in de maatschappelijke evolutie van elkaar verschillen.

Vele andere verschijnselen, buiten de hiervoor genoemde, maken deel uit van de sociaal-economische formatie, te weten: bepaalde historisch gevormde gemeenschappen van mensen (clan, stam, nationaliteit, volk), klassen en andere maatschappelijke groeperingen, het gezin, het leven an alle dag, etc. Hoewel het niet juist is ze tot de basis of de bovenbouw te rekenen, horen ze toch thuis in de formatie en verschillen duidelijk kwalitatief van elkaar van de ene tot de andere formatie. In de oer-communistische maatschappij leefden de mensen b.v. in clanverband en in stammen. In de voorkapitalistische klassemaatschappijen zijn er nationaliteiten. Onder het kapitalisme werden uit nationaliteiten naties gevormd.

Een sociaal-economische formatie is geen mechanische optelling van een aantal toevallig bij elkaar geraapte heterogene maatschappelijke verschijnselen. Het marxisme behandelt de sociaal-economische formatie als een samenhangend geheel, waarin alle verschijnselen met elkaar verbonden zijn, en direct of indirect op elkaar inwerken. Het belangrijkste element dat hen tot een enkel geheel samenbindt is de wijze van produceren: de productiewijze.

2.3. DE GESCHIEDENIS VAN DE MAATSCHAPPIJ ALS DE OPEENVOLGENDE VERVANGING VAN DE ENE SOCIAAL-ECONOMISCHE FORMATIE DOOR DE ANDEREN

Er zijn vijf opeenvolgende sociaal-economische formaties: de oer-communistische, de slavenhoudende, de feodale, de kapitalistische en de socialistische/communistische. Marx had het ook over de Aziatische productiewijze (en de overeenkomstige formatie), en hij bedoelde daarmee het unieke karakter van de verschijning en de ontwikkeling van de eerste klassemaatschappijen in verscheidene Orientaalse landen.

De oer-communistische formatie.

De menselijke geschiedenis is begonnen met het zich losmaken van de mens uit het dierenrijk en het door hem verwerven van een aantal specifiek menselijke kenmerken. De oer-communistische was de eerste sociaal-economische formatie.

In die tijd waren de werktuigen nog erg eenvoudig: een steen, een stok, een bijl, een pijl en boog, etc. De mensen leerden vuur te maken, hetgeen van uitzonderlijk belang is geweest voor de evolutie van de mensheid. De enige bron van voortstuwing was de menselijke spierkracht (pas later kwam de domesticering van dieren tot huisdieren). Vakkennis, ervaring en kennis van de wereld waren nog erg primitief.

De relaties tussen de mensen correspondeerden met het zeer lage peil van de productiekrachten. Zij waren gebaseerd op het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen en de relaties van samenwerking en wederzijds hulp die daaruit voortkwam. Vanwege de lage ontwikkelingsgraad van de productiemiddelen konden de mensen de natuurelementen alleen te weer staan door bundeling van krachten. Alles wat zij produceerden werd gelijkelijk verdeeld. Zij hadden juist genoeg producten om te kunnen overleven. Er was geen meerproductie die iemand van een ander zou kunnen afnemen. Daarom was er geen uitbuiting of economische ongelijkheid in de primitieve maatschappij.

De mensen leefden in gemeenschappen gevormd op basis van bloedverwantschap. Ze werden geregeerd door gewoonte en traditie. Zij hadden een na€ef religieus geloof.

De oer-communistische formatie veranderde en ontwikkelde zich zeer langzaam. Zij heeft tienduizenden jaren bestaan en viel uiteen onder invloed van de evolutie van de productiekrachten van de maatschappij. Men ging van stenen en houten gereedschappen over op metalen en accumuleerde arbeidservaring. De maatschappelijke verdeling van de arbeid nam vorm aan; in de eerste plaats werd het veehouden gescheiden van de landbouw, toen werd het handwerk een onafhankelijke tak van de productie (het maken van werktuigen, wapens, kleding, schoeisel, etc.). De ruil van arbeidsproducten ontwikkelde zich. Er bestond niet langer de noodzaak van een gezamenlijke economie, dus versnipperden de clans tot gezinnen, ieder gezin werd een onafhankelijke economische eenheid.

Er verscheen een meerproduct: een arbeider kon nu meer produceren dan hij nodig had om te overleven. Dit creeerde de mogelijkheid tot uitbuiting. Er ontstond economische ongelijkheid. Zij die aan de grond waren geraakt of economisch afhankelijk geworden waren van hun stamgenoten werden tot slaaf gemaakt. Krijgsgevangenen werden een andere bron ter verhoging van het aantal slaven. De leiders van de clan of de stam - de militaire aanvoerders, clan- en stamhoofden, priesters, etc.- werden de eerste slavenhouders.

De slavenhoudende formatie.

De productieverhoudingen in dit systeem waren gebaseerd op het priv* eigendom van de slavenhouder, die bezat niet alleen de productiemiddelen, maar ook de werker zelf, de slaaf. Het karakter van deze productieverhoudingen werd bepaald door het lage ontwikkelingspeil van de productiekrachten, die hoog genoeg was voor het ontstaan van een meerproduct en uitbuiting, maar toch nog zo laag dat het alleen dan nog maar mogelijk was de werkers te exploiteren door hun consumptie tot het minimum terug te brengen.

In plaats van de relaties van samenwerking en wederzijdse hulp, die typisch was voor de oer-communistische formatie, schoten de uitbuitingsrelaties wortel in de slavenhoudende formatie, d.w.z. de heerschappij van het ene deel van de maatschappij door het andere.

De vervanging van de productieverhoudingen veroorzaakte een revolutie in alle andere sferen van het maatschappelijk leven. Klassen met onverzoenlijke belangen - de slaven en de slavenhouders - ontstonden (de oer-communistische maatschappij had geen klassen).

Om de uitgebuite klasse onder de duim te houden (de meerderheid van het volk) en het priv* eigendom en de uitbuiting te beschermen, werden de staat en de wet opgericht met hun verschillende organen van onderdrukking: het leger, gerechtshoven, het administratieve apparaat etc.

Ook in het maatschappelijk bewustzijn vonden veranderingen plaats. Verachting voor handenarbeid verspreidde zich onder de uitbuiters die dat werk opvatten als het lot van mensen van een lager soort; filosofen van dat tijdperk trachtten de maatschappelijke ongelijkheid te onderbouwen.

De productieverhoudingen in de slavenhoudende maatschappij droegen tot op zekere hoogte bij tot de ontwikkeling an de productiekrachten. Toepassing van enorme legers van slaven maakte het mogelijk grote projecten te bouwen zoals waterwerken, enorme gebouwen en wegen. Een nieuwe vorm van arbeidsdeling ontstond bij het aanbrengen van een scheiding tussen handwerk en intellectuele arbeid. Op dat moment was dat een progressief verschijnsel, omdat het vrijmaken van een aantal mensen van de directe deelname aan productie de mogelijkheden creeerde voor de snelle ontwikkeling van de wetenschap, kunsten, etc. Later echter, raakten de mogelijkheden die geschapen waren door de slavenhoudende maatschappij, uitgeput en begonnen zij een remmende werking uit te oefenen op de verdere ontwikkeling van de productiekrachten. De slavenhouders die de goedkope arbeid van hun slaven tot hun beschikking hadden deden geen pogingen de instrumenten voor de arbeid te verbeteren. De slaaf had er evenmin belang bij. De slaaf zelf, als het belangrijkste productiemiddel van de maatschappij, was inderdaad gedegradeerd door de onmenselijke uitbuiting. De verdere ontwikkeling van de productiekrachten vereiste de vervanging van de slavenhoudersrelaties door nieuwe.

Opstanden van slaven en de armste lagen van de bevolking en de invallen van naburige stammen was de oorzaak voor de neergang van het systeem van de slavenhouders. Een nieuwe formatie - het feodalisme kwam ervoor in de plaats.

De feodale formatie.

Onder het feodalisme waren de productieverhoudingen gebaseerd op de feodale eigendomsverhoudingen. De heer was de eigenaar van de productiemiddelen (vooral land) en een gedeeltelijk eigendom van de werker, de boeren dienaar (de lijfeigene). De feodale heren hadden het recht op de arbeid van de boeren, en de boeren waren verplicht verschillende diensten voor hun heren te verrichten. De boeren en vaklieden hadden in de feodale maatschappij hun individuele boerderijen en werkplaatsen in persoonlijk eigendom. De boeren werkten na de vervulling van de herendiensten op hun eigen stukjes land en hadden daardoor belang bij de verbetering van werktuigen en landbouwmethoden.

De feodale productieverhoudingen (bovenal het materiele belang van de directe producent bij de resultaten van zijn arbeid), creeerde de nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van de productiekrachten. De agrarische productie werd verbeterd en er werd meer gedaan voor de verbetering van de vruchtbaarheid van de grond. Handel en ambacht breidden zich uit, de steden werden steeds groter en werden economische, politieke en culturele centra.

De feodale wijze van produceren bepaalde de specifieke kenmerken van alle andere aspecten van het maatschappelijk leven.

De belangrijkste klassen in de feodale maatschappij waren de klasse van de feodale heren en de klasse van de boeren. De relaties tussen hen berustten op onverzoenlijke klassebelangen.

De staat verdedigde de belangen van de feodale heren en probeerde het feodale priv* eigendom te versterken. Het staatsapparaat, net als het leger, groeide aanmerkelijk. De kerk en de religie domineerden het intellectuele leven in de feodale maatschappij.

Met het verstrijken van de tijd raakte de ontwikkeling van de productiekrachten in conflict met de feodale productieverhoudingen en hun bovenbouw. De groei van de industriele productie in de steden vereiste een vrije arbeidsmarkt, d.w.z. arbeiders die zowel bevrijd waren van feodale verplichtingen als van middelen van productie. Voor de ontwikkeling van de agrarische productiekrachten was een direct materieel belang in de productie een belangrijke en onmisbare economische stimulans. Maar onder het feodalisme werkte de boer het grootste deel van zijn tijd voor de heer en was daarom niet erg ge€nteresseerd in de resultaten van zijn arbeid. De kapitalistische productiewijze begon binnen het kader van het feodalisme langzamerhand vorm aan te nemen. De verdere ontwikkeling ervan werd echter gehinderd door de heerschappij van het feodale systeem. Talrijke burgerlijke revoluties brandden los, hetgeen resulteerde in de aflossing van het feodalisme door een nieuwe formatie - de kapitalistische.

De kapitalistische formatie.

Met het versterken van de posities van het kapitalisme begonnen de productiekrachten snel te groeien. De gemechaniseerde industrie ontstond. Er werd van machtige natuurkrachten als stoom en later electriciteit gebruik gemaakt als energiebronnen. Grote fabrieken werden gebouwd en kolenmijnen en andere mijnen werden in gebruik genomen. Marx en Engels wezen er in hun "Communistisch Manifest" op dat in een korte tijd gedurende de eerste periode van zijn ontstaan, het kapitalisme meer voor de ontwikkeling van de productiekrachten heeft gedaan dan dat er was gebeurd in alle voorafgaande tijdperken van de menselijke geschiedenis.

Deze snelle groei werd veroorzaakt door nieuwe kapitalistische productieverhoudingen. Deze berusten op het prive-eigendom van de productiemiddelen van de klassen van bourgeois en op de uitbuiting van de arbeid van gehuurde werkers die beroofd waren van de productiemiddelen en daardoor dus gedwongen waren hun arbeidskracht te verkopen. De meerwaarde (dat is de waarde geschapen door de arbeid van de gehuurde werker die boven de waarde van zijn arbeidskracht uitstijgt) wordt door de kapitalist toegeeigend.

Daarom zijn de relaties tussen de klassen van het kapitalisme vijandig omdat ze berusten op uitbuiting, op de onderdrukking van de bezitsloze door de bezitter.

Marx maakte een alomvattende analyse van de kapitalistische productiewijze in zijn grootste werk - "Het Kapitaal". Hij legde de fundamentele wetten van de dynamiek van het kapitalisme en het wezen van de kapitalistische uitbuiting bloot. Hij toonde aan dat de kapitalistische zucht naar meerwaarde de hele dynamiek van de kapitalistische productiewijze bepaalt, inclusief de expansie van de productie, de verbetering van de machinerie, de intensivering van de uitbuiting van de arbeiders, de anarchie van de productie, de verhoging van de competitie tussen de kapitalisten, de verdieping van de kapitalistische tegenstellingen en een monsterachtige verspilling van het maatschappelijke vermogen.

De kapitalistische productieverhoudingen (de economische basis van de maatschappij) vereisten een overeenkomstige bovenbouw. De door de uitbuitersklasse gebruikte methode van politieke dominantie ondergingen een verandering. Het stemrecht werd ingevoerd en de politieke vrijheden van de burgers en hun gelijkheid voor de wet werden afgekondigd. Tegelijkertijd leidden de toenemende strijde van de arbeidersklasse en de reactionaire binnenlandse en buitenlandse politiek van de bourgeoisie tot een immense toename van het staatsapparaat, in het bijzonder van de gewapende macht en de andere dwangmiddelen.

De burgerlijke ideeen en instituties gebruikt ter verdediging van de klasseheerschappij en het in gehoorzaamheid houden van de uitgebuite massa's vormen het overgrote deel van de bovenbouw in de kapitalistische maatschappij. Daarnaast en in schril contrast daarmee ontstaat de ideologie van de arbeidersklasse en de vakbonden en politieke partijen nemen vorm aan en komen tot ontwikkeling.

Het kapitalisme is het laatste systeem dat op uitbuiting berust. Met de ontwikkeling ervan wordt de productie in toenemende mate maatschappelijk van karakter. Toch blijft de productie onder de controle van de particuliere eigenaars die de priv* vorm van toeeigening van de productie in stand houden. Dit is de fundamentele tegenspraak inherent aan het kapitalisme die ook in andere tegenspraken tot uiting komt: die tussen arbeid en kapitaal; tussen de goed georganiseerde productie op de individuele ondernemingen en anarchie van de productie in de maatschappij als geheel; tussen de neiging van de productie om tot in het oneindige door te groeien en de beperkte aard van de koopkrachtige vraag. De grondtegenstelling van het kapitalisme komt ook tot uiting in de periodieke crisis van overproductie.

De tegenstellingen binnen het kapitalisme zijn ook aanleiding voor een hevige klassenstrijd tussen de arbeidersklassen en de bourgeoisie. In zijn gevecht met de bourgeoisie gaat de arbeidersklasse een alliantie aan met de boerenstand en met alle onderdrukte en uitgebuite lagen. Wanneer zij alle werkende mensen rond zich heeft verzameld voert de arbeidersklasse een socialistische revolutie door die de heerschappij van de kapitalisten omverwerpt en een nieuwe formatie ter wereld brengt: de socialistische/communistische. (Zie hoofdstuk 7 "Socialisme en Communisme".)

2.4 HET BELANG VAN HET BEGRIP "SOCIAAL-ECONOMISCHE FORMATIE" VOOR HET BEGRIJPEN VAN HET HISTORISCH PROCES

De marxistische theorie van de sociaal-economische formatie is van grote betekenis voor zowel de filosofie als voor andere sociale wetenschappen.

In heel de diversiteit van de historische gebeurtenissen en verschijnselen maakt deze theorie het mogelijk de eenheid van de wereldgeschiedenis bloot te leggen.

Het evolutieproces van de menselijke geschiedenis is uitermate gevarieerd. Volkeren en landen gaan ieder hun eigen weg en verschillen in vele opzichten van elkaar. Maar het begrip sociaal-economische formatie heeft het mogelijk gemaakt de overeenkomsten en de herhalingen van wezenlijke kenmerken te ontdekken en de eenheid van het historisch proces te begrijpen. Een kapitalistisch land in b.v. Oost Azie verschilt in vele opzichten van kapitalistische landen in Europa zoals Frankrijk en Nederland, maar hun ware wezen, het kenmerk dat hen alle tot kapitalistische landen maakt, is hetzelfde: priv* eigendom van de productiemiddelen, uitbuiting van de loonarbeid door de kapitalisten, het tegen de bevolking gerichte karakter van de staat, etc. Zij behoren allemaal tot de sociaal-economische formatie van het kapitalisme.

Het oer-communistische systeem is de eerste sociaal-economische formatie. Voor de overweldigende meerderheid van de volkeren werd die vervangen door een klassenmaatschappij. Op de lange termijn zullen alle volkeren het communisme bereiken. Dat is de algemene lijn van de mensheid. De specifiek historische omstandigheden kunnen het maatschappelijk proces van land tot land aanmerkelijk veranderen. Door de hele geschiedenis heen is er een wisselwerking geweest tussen landen en volkeren die voorop waren in hen ontwikkeling en landen die achterop lagen. Daarom zijn er volkeren die een bepaalde sociaal-economische formatie missen in hun evolutie. De Slaven, Mongolen en verscheidene andere volkeren hebben de slavenhoudende formatie overgeslagen. Nu hebben veel volkeren die geen - of ten dele - kapitalistische formatie gekend hebben, gekozen voor een niet kapitalistische ontwikkeling en gaan gaandeweg over naar het socialisme.

Wanneer we de verschillende sociaal-economische formaties vergelijken dan zien we dat het even zovele sporten op de historische ladder zijn. Ieder nieuwe sociaal-economische formatie streeft de voorgaande voorbij in het ontwikkelingspeil van productiekrachten, de cultuur, de mate van vrijheid, etc.

De sociaal-economische formatie dient voor alle sociale wetenschappen als eenheid om het historisch proces in periodes te delen. In de bestudering van de geschiedenis van een land (en dat geld ook voor de wereldgeschiedenis) dient men eerst de sociaal-economische formaties te onderscheiden welke doorlopen zijn.

Het begrip "historische periode" is ge€ntroduceerd om in overeenstemming met heersende trends perioden in de wereldgeschiedenis te karakteriseren.

Een sociaal-economische formatie is altijd verbonden met een historisch tijdperk. Ze zijn echter niet identiek. Elke sociale formatie verschilt kwalitatief van de anderen. Het tijdperk is de historische periode waarin een zekere fase van de maatschappelijke ontwikkeling verloopt en gebeurtenissen plaatsvinden. Het tijdperk kan een fase zijn in de ontwikkeling van een sociaal-economische formatie of de formatie in zijn geheel. Zo waren er b.v. het tijdperk van de slavernij en het tijdperk van het feodalisme. Toen kwam het tijdperk van de vestiging van de kapitalistische formatie en de eerste bourgeois en anti-feodale revoluties gevolgd door het tijdperk van het hoogkapitalisme. Op het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw ging het kapitalisme over in zijn hoogste en laatst fase - het imperialisme. zo ontstond dus het tijdperk van het imperialisme en van de proletarische revoluties. Er zijn tijdperken van overgang van de ene formatie naar de andere. We verkeren nu in een overgangstijdperk in de ontwikkeling van de wereld en bewegen ons van het kapitalisme naar het socialisme en communisme. Deze overgang belichaamt de hoofdtrend, de belangrijkste inhoud van het huidige tijdperk, die gekarakteriseerd wordt door de strijd tussen twee tegengestelde systemen, door socialistische en nationale bevrijdingsrevoluties, de neergang van het imperialisme, de ineenstorting van het koloniale systeem, de overgang van meer en meer volkeren naar het socialisme en door de triomf van het socialisme over de hele wereld.

Om de inhoud van een tijdperk te ontdekken dient men, volgens Lenin, te weten welke klasse daarin centraal staat, "de inhoud, de belangrijkste richting van zijn ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken van de historische situatie in dat tijdperk, etc. bepaalt".

Centraal in het huidige tijdperk staat de internationale arbeidersklasse en het wereldsysteem van het socialisme.

Het wezen van het huidige tijdperk is nauw verbonden met de hoofdtegenstelling ervan - tussen socialisme en kapitalisme. De tegenstelling tussen arbeid en kapitaal wordt daarin op wereldschaal gedemonstreerd. In het ene deel van de wereld (het socialistische wereldsysteem) domineren de werkers geleid door de arbeidersklasse, en het andere deel van de wereld (het kapitalistisch wereldsysteem) de heerschappij van de bourgeoisie belichaamt.

NOTEN & OPMERKINGEN

[1] Dit hoofdstuk is een bewerkte vertaling van een deel van het boek: What is Historical Materialism? ( Z. Berbeshkina, L. Yakovleva, D. Zerkin; 1985, uitgave 1987)

[2] Om in dit hoofdstuk geen onnodige gecompliceerde teksten te krijgen is de term 'private eigendom' soms vervangen door 'priv* eigendom'. De samenstellers vinden dat er een verschil is tussen de twee woorden. In bepaalde gevallen is daarom het woord 'private' gehandhaafd. N.b.: - private eigendom: eigendom van productiemiddelen.

[3] Prive eigendom: eigendom van consumptiegoederen.

[4] In de hoofdstukken over politieke economie wordt daar nog op teruggekomen.

[5] De term 'meerproduct' en de term 'meerwaarde' wordt elders, en met name in de hoofdstukken over politieke economie, verder behandeld.

LITERATUUR

V. Krapivin, What is Dialectical Materialism? ABC of social and political knowledge, Progress Publishers, Moscow. (1985, uitgave 1987)

Z. Berbeshkina, L. Yakovleva, D. Zerkin, What is Historical Materialism? ABC of social and political knowledge, Progress Publishers, Moscow. (1985, uitgave 1987)