"De geschiedenis van alle vroegere maatschappijen is de geschiedenis
van klassenstrijd. Vrije en slaaf, patricier en plebejer, baron en lijfeigene,
gildemeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in
voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens
bedekte, dan weer openlijke stijd, een strijd die telkenmale eindigde met
een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke
ondergang der strijdende klassen ...
De moderne maatschappij, uit de ondergang der feodale maatschappij
voortgekomen, heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Zij heeft
slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen
van strijd in plaats van de oude gesteld.
Maar ons tijdperk, het tijdperk van de bourgeoisie, kenmerkt zich hierdoor
dat het de klassentegenstellingen heeft vereenvoudigd. Meer en meer splitst
de gehele maatschappij zich in twee grote vijandelijke kampen, in twee
rechtstreeks tegenover elkaar staande klassen: bourgeoisie en proletariaat."
1)
Het bestaan van klassen en klassenstrijd op zich is geen ontdekking
van Marx en Engels. Maar zij hebben wel voor het eerst de historische betekenis
van de klassenstrijd in volle omvang begrepen. In het bijzonder ontdekten
zij de rol van de strijd van de arbeidersklassen bij het beeindigen van
iedere uitbuiting en klassenheerschappij, en het tot stand brengen van
een maatschappij zonder klassen. In 1852 schrijft Marx:
"Wat mij nu betreft - niet aan mij komt de verdienste toe het bestaan
van klassen in de moderne maatschappij, noch hun strijd onder elkaar te
hebben ontdekt. Al lang voor mij hadden burgerlijke geschiedschrijvers
de historische ontwikkeling van deze strijd van de klassen en burgerlijke
economen de economische anatomie ervan beschreven. Het nieuwe wat ik deed
was
1. aan te tonen dat het bestaan van de klassen alleen aan bepaalde
historische ontwikkelingsfasen van de produktie gebonden is;
2. dat de klassenstrijd noodzakelijkerwijze tot de diktatuur van het
proletariaat leidt;
3. dat deze diktatuur zelf slechts de overgang vormt naar het afschaffen
van alle klassen en naar een klassenloze maatschappij." 2)
De marxistische theorie van de klassenstrijd geeft ons niet alleen een
leidraad om in de schijnbare chaos van maatschappelijke gebeurtenissen
en historische ontwikkelingen een wetmatig verloop te ontdekken. Zij geeft
ons daarmee tegelijkertijd een instrument om bewust in te gijpen in de
loop van de geschiedenis, om een einde te maken aan de kapitalistische
klassenmaatschappij.
Een communistische partij heeft tot taak om uitgebuite en onderdrukte
mensen inzicht te geven in hun positie, in de hoofdoorzaken van hun problemen
en vooral ook in de richting waarin een oplossing voor deze problemen gevonden
kan worden. Alleen zo kan aan de bestaande ontevredenheid een progressieve
richting gegeven worden en kan het opkomen voor eigen belangen bijdragen
aan de strijd voor een socialistische maatschappij.
Door de marxistische theorie van de klassenstrijd toe te passen op
de huidige situatie is het voor een communistische partij mogeljk de krachten
die een eind kunnen maken aan het kapitalisme te mobiliseren en te versterken.
In dit gedeelte van het scholingsmateriaal zullen we ingaan op de vraag
wat klassen zijn, welke klassen in een kapitalistische maatschappij een
rol spelen, wat de rol van de klassenstrijd in de geschiedenis is, welke
vormen klassenstrijd kan aannemen en welke rol de arbeidersklasse heeft
bij het tot stand brengen van een klassenloze maatschappij.
2. KLASSEN EN KLASSENSTRIJD
2.1. Wat zijn klassen?
Naar aanleiding van de ervaringen met de opbouw van het socialisme in de Sovjetunie geeft Lenin in 1919 in zijn artikel "Het grote initiatief" een uitgebreide definitie:
"Klassen noemt men grote groepen van mensen die zich van elkaar onderscheiden:
- door hun plaats in een historisch bepaald stelsel van maatschappelijke
produktie,
- door hun verhouding tot de produktiemiddelen (die grotendeels in
wetten is vastgelegd en geregeld),
- door de rol die zij in de maatschappelijke organisatie van de arbeid
spelen,
- en dus ook door de aard van verwerving en de omvang van het aandeel
in de maatschappelijke rijkdom, waarover zij beschikken.
"Klassen zijn groepen van mensen, waarvan de ene zich de arbeid van de andere kan toeeigenen tengevolge van hun verschillende positie in een bepaald stelsel van de maatschappelijke economie." 3)
Deze definitie is pas goed te begrijpen tegen de achtergrond van de materialistische opvatting van de geschiedenis. Laten we op de hoofdpunten van Lenins definitie ingaan:
1) Klassen onderscheiden zich van elkaar "door hun plaats in een historische
bepaald maatschappelijk stelsel van produktie". En aan het eind van zijn
definitie spreekt Lenin over "hun verschillende positie in een bepaald
stelsel van de maatschappelijke economie". Hoe kunnen we dus bepalen welke
klassen er in een bepaalde maatschappij bestaan, hoe kunnen we de verschillende
klassen van elkaar afgrenzen? Niet in de eerste plaats door te kijken naar
hun ideeen en voorstelllingen, maar door na te gaan welke plaats ze innemen
in het economisch systeem van de betreffende maatschappij.
De grondslag van het economisch systeem wordt gevormd door het stelsel
van produktie. Daar zullen we bij de behandeling van de politieke economie
verder op ingaan. Maar alle groepen die deelnemen aan het economisch systeem,
of ze nu in de directe produktie werkzaam zijn of niet, hebben op grond
daarvan een plaats in de klassenverhoudingen. Verder maakt Lenin hier duidelijk
dat het stelsel van maatschappelijke produktie, dus ook het hele economische
systeem, historisch bepaald is. Ook de klassenverhoudingen zijn dus niet
onveranderlijk, maar veranderen met de historische ontwikkeling.
In het vervolg van zijn definitie maakt Lenin duidelijk waardoor de
plaats van groepen mensen in het eceonomische systeem konkreet wordt bepaald:
- door hun verhouding tot de produktiemiddelen,
- door hun rol in de maatschappelijke organisatie van de arbeid,
- door de manier waarop ze een aandeel in de maatschappelijke rijkdom
verwerven,
- en door de omvang van dat aandeel.
2) Klassen onderscheiden zich van elkaar "door hun verhouding tot de produktiemiddelen (die grotendeels in wetten is vastgelegd en geregeld)". De verhouding tot de produktiemiddelen is voor het bepalen van de klassenverhoudingen het meest fundamenteel.
Hierbij gaat het met name om de vraag wie over de produktiemiddelen beschikt en op grond daarvan economische macht uitoefent. Deze verhouding tot de produktiemiddelen is juridisch met name vastgelegd in het eigendomsrecht.
3) Klassen onderscheiden zich van elkaar "door de rol die zij in de maatschappelijke organisatie van de arbeid spelen". De maatschappelijke organisatie van de arbeid komt tot uitdrukking in verschillende vormen van arbeidsdeling en hierarchie: welke groep commandeert en welke gehoorzaamt, welke geeft leiding en welke voert het werk uit, welke verricht hoofdarbeid en welke handarbeid.
De klasse die over de produktiemiddelen beschikt en in de maatschappelijke organisatie van de arbeid een heersende rol speelt kan zich op grond daarvan ook het grootste deel van de maatschappelijke rijkdom toeeigenen:
4) Klassen onderscheiden zich van elkaar "door de aard van verwerving en de omvang van het aandeel in de maatschappelijke rijkdom, waarover ze beschikken". Het verschil tussen rijken en armen is niet de oorzaak van klassentegenstellingen, maar het gevolg van de eerder genoemde verschillen in economische positie.
Tenslotte vat Lenin samen:
"Klassen zijn groepen van mensen, waarvan de ene zich de arbeid van de andere kan toeeigenen tengevolge van hun verschillende positie in een bepaald stelsel van de maatschappelijke economie."
Van wezenlijk belang voor het onderscheid tussen klassen is de plaats die groepen innemen in de economie, met name in de verhouding tot de produktiemiddelen. Uit Lenins definitie wordt ook duidelijk dat het alleen zin heeft over een klasse te spreken, wanneer we kijken naar haar verhouding tot andere klassen. Klassentegenstellingen zijn gebasseerd op uitbuiting: die klasse die over de produktiemiddelen beschikt kan zich op grond daarvan de arbeid van anderen toeeigenen. Er kan geen uitbuitersklasse bestaan zonder een uitgebuite klasse. Het bestaan van klassentegenstellingen leidt tot klassenstrijd: de uitbuitersklasse zal voordurend proberen de mate van uitbuiting op te voeren. De uitgebuite klassen moet vechten voor haar voortbestaan. Wanneer de uitgebuite klasse probeert zich van haar uitbuiting en onderdrukking te bevrijden, zal de heersende klasse koste wat het kost haar heersende positie willen handhaven.
2.2. Klassen in het kapitalisme
Wanneer we de geschiedenis onderzoeken wordt duidelijk dat er pas onder
bepaade economische voorwaarden klassen konden ontstaan.
De eerste maatschappijvorm die zich, na de ontwikkeling van mensen
uit het dierenrijk, ontwikkelde kende geen klassen. Alle leden van deze
oermaatschappij, hadden dezelfde positie ten opzichte van de produktiemiddelen.
Ze gebruikten de grond, planten en vruchten, het wild in de bossen en de
vis in de rivieren, meren en zeeen gemeenschappelijk voor de produktie
van hun levensonderhoud. Door de beperkte ontwikkeling van de produktiekrachten
was het nog niet mogelijk dat er meer werd geproduceerd dan nodig was voor
het in stand houden en opnieuw voortbrengen van de arbeidskracht. Pas een
verdere ontwikkeling van de produktiekrachten, zoals het ontstaan van landbouw
en veeteelt en de scheiding tussen agrarische produktie en handwerk, maakte
het mogelijk dat er meer geproduceerd werd dan de mensen voor hun levensonderhoud
nodig hadden: een maatschappelijk meerprodukt. Deze ontwikkeling schiep
de voorwaarden voor het ontstaan van sociale verschillen. Er kon een groep
ontstaan die zich het meerprodukt dat door anderen was geproduceerd toeeigende,
gekoppeld aan de vorming van priv*bezit van produktiemiddelen. Degenen
die de arbeid verrichtten, hadden niet meer de beschikking over hun arbeidsmiddelen
en over het produkt van hun arbeid. Deze kwamen in handen van de bezitters,
hun slavenhoudersmaatschappij. Slavenopstanden waren **n van de eerste
uitingen van klassenstrijd en van de uitgebuite en onderdrukte klasse.
Arbeidersklasse en kapitalistenklasse
Er hebben dus niet altijd klasssen bestaan. En ze zullen ook niet altijd
blijven bestaan. Op grond van hun economische en historische onderzoek
kwamen Marx en Engels tot de conclusie dat de kapitalistische maatschappij
de laatste vorm van klassenmaatschappij is. Onder het kapitalisme ontstond
de klasse van arbeiders, verscheen zij op het toneel en hebben de klassentegenstellingen
zich vereenvoudigd.:
"Meer en meer splitst de gehele maatschappij zich in twee grote vijandelijke kampen, in twee rechtstreeks tegenover elkaar staande klassen: bourgeoisie en proletariaat." 4)
Bourgeoisie of kapitalistenklasse, en proletariaat of arbeidersklassse,
dat zijn de twee hoofdklassen die in het kapitalisme tegenover elkaar staan.
Met behulp van de definitie van Lenin kunnen we deze twee klassen duidelijk
onderscheiden.
De kapitalistenklasse beschikt over de produktiemiddelen. De machines,
gebouwen, transportmiddelen, grond, grondstoffen enzovoort, kortom alle
voorwaarden om te produceren behalve de arbeidskracht zijn in hun handen.
Op grond daarvan hebben zij in de maatschappelijke organisatie van de arbeid
een heersende rol: zij bepalen wat er geproduceerd wordt, hoeveel, door
wie en hoe.
De arbeidersklasse heeft geen beschikking over produktiemiddelen. Op
grond daarvan kan zij niet eens haar eigen levensmiddelen produceren. Om
te kunnen blijven leven is de arbeidersklasse gedwongen het einige waarover
zij beschikt, haar arbeidskracht, te verkopen aan de kapitalistenklasse.
De vorm van deze verkoop of verhuur van deze arbeidskracht is loonarbeid.
De arbeidersklasse verricht arbeid in dienst van de kapitalistenklasse.
Zij bepaalt zelf niet wat er geproduceerd wordt, en wat er met de produkten
gebeurt. Zij heeft geen zeggenschap over produktie en verdeling.
Voor de kapitalistenklasse is de produktie niet in de eerste plaats
een middel tot bevrediging van menselijke behoeften. Waar het de kapitalistenklasse
in de eerste plaats om gaat is de vergroting van haar kapitaal, vergroting
van de hoeveelheid produktiemiddelen en arbeidskracht waarover ze de beschikking
heeft. De kapitalistenklasse eigent zich het grootste deel van de maatschappelijke
rijkdom toe in de vorm van winst. Maar deze rijkdom wordt door de arbeidersklasse
geproduceerd. Alleen door de arbeid wordt waarde toegevoegd aan datgene
wat de natuur ons biedt. De arbeidersklasse ontvangt echter slechts een
zeer klein deel van de maatschappelijke rijkdom in de vorm van loon, meestal
net genoeg om van te leven.
De verhouding tussen kapitalistenklasse en arbeidersklasse is dus een
uitbuitingsverhouding: het meerprodukt dat door de arbeidersklasse wordt
geproduceerd wordt door de kapitalistenklasse in bezit genomen. Op grond
van het feit dat zij over de produktiemiddelen beschikt hebben de kapitalisten
de macht over produktie en verdeling. Deze economische macht vormt de grondslag
voor hun politieke macht. In een kapitalistische maatschappij staat de
meerderheid van de bevolking bloot aan economische uitbuiting en politieke
onderdrukking door de kapitalistenklasse, een steeds kleiner wordende minderheid.
Met de ontwikkeling van het kapitalisme tot wereldomvattend systeem
wordt de arbeidersklasse steeds meer een internationale klasse. De kapitalistsiche
uitbuiting en onderdrukking kent geen grenzen. Door hun gezamenlijke klassebelangen
worden de proletariers van alle landen aaneengesmeed tot een internationale
arbeidersklasse. Daarmee is ook de klassenstrijd een internationale strijd
geworden.
Middenlagen
Arbeidersklasse en kapitalistenklasse zijn in een kapitalistische maatschappij
de enige twee, onverzoenlijk tegenover elkaar staande klassen. Daarnaast
zijn er nog verschillende maatschappelijke groepen, de zogenaamde "middenlagen".
Hierbij gaat het om klassen en sociale lagen wier bestaansbasis voornamelijk,
evenals bij de arbeidersklasse, de eigen arbeid is. Maar zij zijn, in tegenstelling
tot de arbeidersklasse, veelal kleine bezitters van produktiemiddelen en
verrichten hun arbeid op deze grondslag. Of zij verrichten in de maatschappelijke
organisatie van de arbeid specifieke functies die hen van de arbeidersklasse
scheiden. Tot de middenlagen behoren het grootste deel van de boeren, zelfstandige
ambachtslieden, kleine ondernemers en handelaars, hoger personeel dat functies
heeft om de loonarabeid te "commanderen", bepaalde intellectuelen met specialistische
functies.
De middenlagen zijn historisch ontstaan uit de kleine stedelijke middenstand en uit de boerenstand. Zij zijn echter niet alleen maar een overblijfsel van feodale of vroegkapitalistische klassen. Bepaalde delen van de middenlagen verdwijnen of worden steeds kleiner in aantal (bijvoorbeeld de boeren). Maar met de ontwikkeling van het kapitalisme ontstaan ook steeds nieuwe middenlagen (bijvoorbeeld de opkomst van allerlei computerbedrijfjes).
In het Communistisch Manifest wordt de positie van deze middenlagen en hun verhouding tot kapitalistenklasse en arbeidersklasse als volgt gekarakteriseerd:
"Van alle klassen, die heden ten dage tegenover de bourgeoisie staan,
is slechts het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige
klassen raken in verval en gaan ten onder met de grootindustrie, het proletriaat
is er het hoogsteigen produkt van.
De middenstanden, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman,
de boer, zij allen strijden tegen de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand
voor ondergang te behouden. (Zij zijn dus niet revolutionair, maar conservatief.)
Erger nog. Zij zijn dus reactionair, zij trachten het rad der geschiedenis
terug te draaien. Zijn ze revolutionair, dan zijn ze het met het oog op
de hen wachtende overgang naar het proletariaat; dan verdedigen zij niet
hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen, dan verlaten zij hun
eigen standpunt om zich op dat van het prolerariaat te stellen." 5)
Ten gevolge van de overgang van het klassieke kapitalisme naar het monopolie-kapitalisme en het imperialisme plaatsten ook de directe belangen van deze middenlagen hen aan de kant van de arbiedersklasse.
Arbeidersklasse en kapitalistenklasse zijn dus de fundamentele klassen van een kapitalistische maatschappij. De verhouding tussen arbeidersklasse en kapitalistenklasse wordt een antagonistische tegenstelling genoemd. Dat wil zeggen een onverzoenlijke tegenstelling, die alleen door een maatschappelijke revolutie kan worden opgeheven. Deze tegenstelling komt tot uitdrukking in een voortdurende klassenstrijd tussen arbeidersklasse en kapitalistenklasse. Aan deze klassenstrijd kan uiteindelijk alleen een eind komen door opheffing van de klassen, door het ontstaan van een klassenloze maatschappij.
2.3. Klassenbewustzijn
Klassen worden dus onderscheiden door de plaats die ze innemen in het
economisch stelsel van een bepaalde maatschappij. Uit deze verschillende
posities vloeien objektief verschillende klassenbelangen voort. Zo heeft
de kapitalistenklasse belang bij het maken van zoveel mogelijk winst. De
arbeidersklasse heeft belang bij het verminderen van de uitbuiting, onder
andere door verhoging van de lonen en verkorting van de arbeidstijd. Al
op dit niveau zijn deze belangen tegengesteld aan elkaar. Door hogere lonen
komt er nog geen einde aan de uitbuiting. Het uiteindelijk klassenbelang
van de arbeidersklasse is opheffing van de uitbuiting, dus vestiging van
een klassenloze maatschappij. De kapitalistenklasse heeft juist belang
bij het voortbestaan van de kaptitalistische maatschappij.
Degenen die tot een bepaalde klasse behoren kunnen door klassenbelangen
tot handelen gemotiveerd worden. Zo vloeit de eeuwige strijd tussen kapitalisten
en arbeiders over de hoogte van het loon rechtstreeks voort uit tegengestelde
klassebelangen.
De middenlagen worden op grond van hun belangen heen en weer geslingerd
tussen de kaptalistenklasse en de arbeidersklasse. Vanuit het oogpunt van
de historische ontwikkeling vallen hun belangen echter samen met de klassenbelangen
van de arbeidersklasse, zoals Marx en Engels aangeven. Om hun toekomstige
belangen te verdedigen moeten zij zich op het standpunt van de arbeidersklasse
stellen.
Een klasse kan zich meer of minder bewust zijn van haar objectieve
klassepositie en van haar klassebelangen. Het klassebewustzijn van de arbeidersklasse
ontstaat niet vanzelf. Leden van de arbeidersklasse worden zich relatief
eenvoudig bewust van hun positie als loonafhankelijke en van hun directe
economische belangen op het gebied van loon en werk. Maar ook op dit gebied
leven vaak allerlei illusies en verwarde voorstellingen.
Bijvoorbeeld de gedachte dat inleveren van loon in het belang van de
werklozen zou zijn. Deze voorstellingen vloeien voort uit de ideologie
van de kapitalistenklasse, in het kapitalisme de heersende ideologie.
Nog veel moeilijker is het ontwikkelen van het bewustzijn van de belangen
van de arbeidersklasse op lange termijn, een klassenloze maatschappij,
en van de historische rol die zij bij de tot stand komen hiervan kan spelen.
Voor de volledige ontwikkeling van het klassebewustzijn van de arbeidersklasse
zijn ervaringen in de klassenstrjd van groot belang. Zonder ontwikkeling
van het klassebewustzijn kan de praktische klassenstrijd niet doelmatig
gevoerd worden. De communistische partij heeft tot taak in de dagelijkse
strijd het klassebewustzijn van de arbeidersklasse door propaganda en scholing
te vergroten. Dit is een vorm van ideologische klassestrijd.
2.4. Klassenstrijd in deze tijd.
De algemene kenmerken van de arbeidersklasse en de kapitalistenklasse
en van hun onderlinge verhouding in de kapitalistische maatschappij zoals
in paragraaf 2.2. beschreven, zijn door Marx en Engels uit hun onderzoek
van het kapitalisme in zijn klassieke ontwikkelingsfase geconcludeerd.
Sinds de vorige eeuw heeft het kapitalisme zich verder ontwikkeld.
In het hoofdstuk over de politieke economie zullen we ingaan op de imperialistische
fase van het kapitalisme en op het staatsmonopolistische kapitalisme. Deze
ontwikkelingen hebben geleid tot veranderingen in de omvang en de samenstelling
van de arbeidersklasse en de kapitalistenklasse. De genoemde algemene kenmerken
blijven echter ook in deze tijd geldig.
De arbeidersklasse is, zoals gezegd, een internationale klasse. In
de ontwikkelde kaptalitische landen vormt zij de meerderheid van de bevolking.
Haar uitbuiting is een voorwaarde voor de opeenhoping van kapitaal en macht
bij de kapitalistenklasse. De strijd tussen arbeidersklassen en kapitalistenklasse
in de ontwikkelde kapitalistische landen is **n van de fronten waarop de
internationale klassenstrijd gevoerd wordt. Maar niet meer de enige.
De oktoberrevolutie in Rusland bracht de politieke macht in handen
van de arbeidersklasse, die ze daarna steeds moest verdedigen. Zo kunnen
we van Lenin lezen:
"Na de verovering van de politieke macht staakt het proletariaat de klassenstrijd niet, maar zet hem voort totdat de klassen opgeheven zijn, vanzelfsprekend onder andere omstandigheden, in een andere vorm en met andere middelen". 3)
In dit verband plaatst Lenin ook zijn opmerking, dat de diktatuur van
het proletariaat een periode van klassenstrijd is "die onvermijdelijk blijft
zolang de klassen niet zijn opgeheven en die van vorm verandert".
Sinds de oktoberrevolutie in Rusland is de arbeidersklasse in meerdere
landen ter wereld tot heersende klasse geworden. Haar arbeid en haar politieke
macht zijn de voorwaarde voor de ontwikkeling van het socialisme en het
tot stand brengen van een klassenloze maatschappij. De klassenstrijd tussen
arbeidersklasse en kapitalistenklasse heeft nu ook de vorm aangenomen van
strijd tussen twee internationale maaatschappelijke systemen: het socialisme
en het kapitalisme. Maar dit betekent niet dat militaire confrontatie van
staten met tegengestelde maatschappelijke systemen nu de vorm van klassenstrijd
is waardoor de overgang van kapitalisme naar socialisme op wereldschaal
plaats kan vinden. De imperialistische staten bedreigen de socialistische
staten voortdurend met een dergelijke confrontatie. De socialistische staten
moeten zich hiertegen wapenenen. Maar de internationale arbeidersklasse
heeft geen belang bij oorlog. Een atoomoorlog zou zelfs iedere toekomstige
maatschappelijke ontwikkeling onmogelijk kunnen maken. Vreedzame coexistentie,
het vreedzaam naast elkaar bestaan van staten met verschillende maatschappelijke
systemen, is nu een voorwaarde voor de strijd voor een klassenloze maatschappij.
In het imperialistische stadium van het kapitalisme heeft de kapitalistenklasse
haar macht in de vorm van multinationaal monopoliekapitaal over een groot
deel van de wereld uitgebreid. De bevolking in de ontwikkelingslanden,
die vaak nog maar voor een klein deel uit arbeiders bestaat, wordt door
de multinationals op vele manieren onderdrukt en uitgebuit. Maar ook de
strijd tegen imperialistische onderdrukking en uitbuiting is verbonden
met de internationale strijd tussen arbeidersklasse en kapitalistenklasse.
De anti-imperialistische strijd richt zich immers in de eerste plaats tegen
de monopoliebourgeoisie van de machtigste en rijkste kapitalistische landen.
Daarmee is ze gericht tegen de hoofdtegenstanders van de internationale
arbeidersklasse.
3. DE ROL VAN DE KLASSENSTRIJD IN DE GESCHIEDENIS.
3.1. Klassenstrijd als motor van de geschiedenis
In klassenmaatschappijen is de klassenstrijd de motor van de historische
ontwikkeling. De ontwikkeling van de produktiekrachten en de botsing tussen
produktiekrachten en produktieverhoudingen wordt door middel van de klassenstrijd
omgezet in aktief optreden van grote groepen mensen. Alleen door het handelen
van grote groepen mensen, van klassen, kunnen maatschappelijke veranderingen
tot stand gebracht worden. Of het daarbij nu gaat om veranderingen binnen
een bestaande maatschappijformatie, of om maatschappelijke onwentelingen.
De klassenstrijd is de sleutel voor het begrijpen van de geschiedenis
van klassenmaatschappijen. Marx en Engels ontdekten dat:
"... iedere historische strijd, of ze nu op politiek, religieus, filosofisch of ander ideologisch gebied plaatsvindt, in feite slechts de meer of minder duidelijke uitdrukking van de strijd van maatschappelijke klassen is. En het bestaan en de botsingen van deze klassen zijn weer bepaald door de mate van ontwikkeling van hun economische positie, ..." 6)
In een klassenmaatschappij zijn alle maaatschappelijke verschijnselen
op de **n of andere wijze door de bestaande klassentegenstellingen bepaald.
Dit geldt ook voor de verschijnselen van de zogenaamde "ideologische bovenbouw":
de staat, het recht, godsdienst, onderwijs enzovoort.
De tegenstelling tussen arbeidersklasse en kaptitalistenklasse is de
meest wezenlijke maatschappelijke tegenstelling in een kapitalistische
maatschappij. De economie, de politiek, de ideologie, alle gebieden van
het maatschappelijk leven zijn van deze tegenstelling doordrongen. Dat
betekent niet dat alle tegenstellingen volledig tot de tegenstelling arbeid-kapitaal
herleid kunnen worden. We moeten rekening houden met de invloed van het
bestaan van middengroepen, van verschillen binnen de kapitalistenklasse,
van de veranderde samenstelling van de arbeidersklasse, van resten van
voorgaande maatschappijformaties, enzovoort.
Maar zaken als onderdrukking van vrouwen, racisme, milieuvervuiling
kunnen niet volledig verklaard en effectief bestreden worden wanneer ze
opgevat worden als iets wat los van de klassentegenstelllingen staat. Strijd
op deze terreinen is ook klassenstrijd.
Klassenstrijd: dat is in een kapitalistische maaatschappij alle konkrete
vormen van strijd waarin de belangen van de arbeidersklasse en die van
de kaptitalistenklasse met elkaar botsen, waarin mensen zich verzetten
tegen de macht van de heersende klasse, waarin het voortbestaan van de
kapitalistische verhoudingen ter discussie wordt gesteld, op welk gebied
dan ook, en in welke vorm dan ook.
In kapitalistische maatschappijen is de staat het bolwerk van de macht
van de heersende klasse:
"Het moderne staatsapparaat is slechts een comit*, dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele bourgeoisklasse beheert." 7)
Een voorwaarde voor het beeindigen van de macht van de heersende kapitalistenklasse is dat de arbeidersklasse de staatsmacht in handen neemt.
3.2 Hoofdvormen van klassenstrijd
Wanneer de hele geschiedenis van klassenmaatschappijen doordrongen is
van klassenstrijd, betekent dat dat deze klassenstrijd op vele fronten
gevoerd wordt en vele vormen kent. Engels heeft drie belangrijke vormen
van klassenstrijd onderscheiden: de economische klassenstrijd, de politieke
klassenstrijd en de ideologische klassenstrijd.
De arbeidersklasse kan haar klassenstrijd pas met alle kracht voeren
wanneer zij deze drie vormen met elkaar verbindt.
De eenheid van deze drie vormen van klassenstrijd komt onder andere
duidelijk naar voren in het voorbeeld van de staking van de Britse mijnwerkers
in 1984/1985. Hun strijd was in de eerste plaats gericht tegen de mijnsluitingen,
om hun werk en toekomstige werkgelegenheid voor hun kinderen te behouden.
Dit was een economisch aspekt van hun strijd. Maar zij waren gedwongen
ook eisen te stellen aan de politiek van de regering Thatcher: haar energiepolitiek
(onder andere tegen privatisering van de mijnen), en aan haar sociale politiek
(tegen muilkorven van de vakbonden). Uiteindelijk mondde de staking uit
in een politieke machtsstrijd tussen de mijnwerkers en de regering. De
strijd had ook een ideologische kant. Thatcher en de mijndirecties voerden
een complete ideologische campagne om de stakers in een kwaad daglicht
te stellen, hen voor te schilderen als criminelen, die de ruinering van
de nationale economie op hun geweten hadden. De National Union of Miners
was genoodzaakt deze leugencampagne met al haar middelen te bestrijden.
Economische klassenstrijd
De kaptialisten hebben, gedreven door hun winststreven, steeds weer
de neiging de uitbuitingsgraad te verhogen door de lonen te verlagen, de
arbeidstijd te verlengen, of de arbeid te intensiveren. Alleen al om hun
positie te handhaven en hun bestaan te verdedigen zijn de arbeiders genoodzaakt
tot een voortdurende economische strijd, tegen de economische strijd van
de kapitalistenklasse te versterken en daarmee zichzelf als klasse aaneen
te sluiten. De vakbeweging is daartoe de belangrijkste massaorganisatie.
Maar ook andere organisatievormen, zoals aktiekomitees kunnen hierin een
rol spelen.
De economische strijd van de arbeidersklasse kan vele vormen aannemen
zoals CAO-onderhandelingen, stiptheidsakties, bezettingen, en stakingen.
Kapitalisten gebruiken middelen als ontslag, uitsluiting, (dreiging met)
bedrijfssluiting enzovoort.
De economische klassenstrijd is voor de arbeidersklasse van belang
om directe resultaten ten aanzien van loon en werk te behalen, maar ook
om het klassebewustzijn te verhogen en de organisatie van de arbeidersklasse
te versterken. Maar door economische strijd alleen wordt echter de kapitalistische
uitbuitingsverhouding niet aangetast. De grondslagen van het kapitalistische
systeem blijven overeind.
Politieke klassenstrijd
Uit het voorbeeld van de Britse mijnstaking blijkt dat economische
strijd verbonden kan zijn met politieke strijd. De politieke klassenstrijd
is de strijd om de staatsmacht. De staat is in het kapitalisme het instrument
tot machtsuitoefening van de economisch heersende klasse. In de huidige
tijd wordt de staat in Nederland beheerst door het multinationale monopoliekapitaal.
Al snel zal een kapitalist die zich bedreigd ziet door een staking de staat
te hulp roepen. Bijvoorbeeld in de vorm van uitoefening van militair of
politiegeweld tegen stakers. We hoeven niet naar het buitenland te kijken
om hiervan voorbeelden te vinden.
De strijd voor politieke hervormingen, voor sociale wetgeving in het
belang van de arbeidersklasse, is ook een vorm van politieke klassenstrijd.
De hoogste vorm van politieke klassenstrijd gaat om de vraag welke klasse
de politieke macht in handen heeft. Alleen wanneer de arbeidersklasse zich
niet beperkt tot economische strijd, maar streeft naar het overnemen van
de politieke macht van de kapitalistenklasse zal zij een einde kunnen maken
aan kapitalistische uitbuiting en onderdrukking. De "dictatuur van het
proletariaat" is de politieke machtsuitoefening van de arbeidersklasse,
met het doel de kapitalistenklasse te onteigenen en een klassenloze maatschappij
tot stand te brengen.
Ideologische klassenstrijd
De economisch en politiek heersende klasse is ook de klasse die op
ideologisch gebied de overhand heeft. Zij heeft de middelen van ideologische
produktie: onderwijs, kerk, de meeste politieke partijen, pers, radio en
televisie, uitgeverijen enzovoort, in handen.
En verspreidt zo haar ideologie die gericht is op het handhaven van
haar klassenheerschappij.
Ideologische klassenstrijd is een noodzakelijk bestanddeel van de klassenstrijd
van de arbeidersklasse. Alleen al om een staking voor meer loon te kunnen
doorzetten zal de "winst-is-werk-ideologie" effektief bestreden moeten
worden. In de strijd voor een klassenloze maatschappij is een brede en
diepgaande ideologische strijd onmisbaar. De invloed van de burgerlijke
ideologie, onder andere in allerlei varianten van antisovjettisme en anticommunisme,
zal teruggedrongen moeten worden. Ideologische klassenstrijd, dat is een
zo breed mogelijke verspreiding van het marxisme-leninisme, de wetenschappelijke
ideologie van de arbeidersklasse. De aanhangers van de burgelijke ieologie
doen niets anders dan, bewust en/of onbewust, de mogelijkheden van de communistische
partijen om te kunnen scoren onder de arbeidersklasse, te minimaliseren
of onmogelijk te maken.
4. DE HISTORISCHE ROL VAN DE ARBEIDERSKLASSE IN DE STRIJD VOOR EEN KLASSENLOZE MAATSCHAPPIJ
"Het belangrijkste in de leer van Marx is het duidelijk aangeven van de wereldhistorische rol van het proletariaat als schepper van de socialistische maatschappij." 8)
Einddoel van de klassenstrijd van de arbeidersklasse is een klassenloze maatschappij. En dat is niet zomaar een ideaal, maar een reeel perspektief. De ontwikkeling van de kaptalitische klassenmaatschappij gaat objektief in de richting van de ondergang van de kapitalistenklasse als heersende klasse. De maatschappelijke kracht die in staat is een einde te maken aan het kapitalisme en een nieuwe, socialistische maatschappij op te bouwen is in het kapitalisme aanwezig: de arbeidersklasse:
" De belangrijkste voorwaarde voor het bestaan en de heerschappij van de bourgeoisieklasse is de opeenhoping van de rijkdom inhanden van particulieren, de vorming en vermeerdering van het kapitaal; de voorwaarde van het kapitaal is de loonarbeid. De loonarbeid berust uitsluitend op de concurrentie van arbeiders onderling. De vooruitgang van de industrie, welker willoze en weerloze draagster de bourgeoisie is, stelt in de plaats van de isolering der arbeiders, veroorzaakt door de concurrentie, hun revolutionare vereniging door middel van de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus aan de bourgeoisie de grondslag zelf waarop zij produceert en zich de produkten toeeigent, onder de voeten weg getrokken. Zij produceert voor alles haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdeljk." 9)
Duizenden jaren is de maatschappij gesplitst geweest in tegengestelde klassen. Duizenden jaren heeft de ene klasse de andere uitgebuit en onderdrukt. Op grond waarvan kan het proletariaat een einde maken aan deze uitbuiting en onderdrukking, en aan de armoede, de crisis en oorlogen die hierop berusten?
De revolutionaire rol van de arbeidersklasse is volgens Marx en Engels
objektief bepaald. Ze komt voort uit haar materiele bestaansvoorwaarden.
Maar om deze taak te vervullen heeft de arbeidersklasse ook subjektieve
kwaliteiten nodig, zoals klassebewustzijn, discipline, en strijdbaarheid.
Deze kwaliteiten kan zij verwerven op grond van haar objektieve bestaansvoorwaarden.
Vooral de klassenstrijd is hiervoor een belangrijke leerschool.
Wat zijn nu die objektieve bestaansvoorwaarden op grond waarvan de
arbeidersklasse haar revolutionare rol kan spelen?
Enerzijds vormt de arbeidersklasse de belangrijkste maatschappelijke
produktiekracht, zij brengt de maatschappelijke rijkdom voort. Anderzijds
is zij tegelijk een uitgebuite en onderdrukte klasse. Op grond hiervan
wordt de arbeidersklasse door de tegenspraken van het kapitalistische systeem
het meest getroffen. Op alle fronten wordt zij met het kapitalisme als
een vijandige macht geconfronteerd.
De arbeidersklasse is nauw betrokken met de ontwikkeling van de produktiekrachten,
maar tegelijk blijft zij verstoken van alle eigendom.
Voor veel arbeid is steeds meer scholing nodig, maar tegelijk is de
arbeidersklasse uitgesloten van de leiding en planning van de produktie
en van de maatschappij als geheel. De arbeidersklasse groeit met de ontwikkeling
van de produktie in omvang en in kwaliteit. Als meerderheid van de bevolking
wordt zij onderdrukt door een kleine minderheid, de kapitalistenklassse,
die de staatsmacht in handen heeft.
De arbeidersklasse is niet alleen een lijdende klasse, maar vooral
ook een strijdende klasse. Zij kan in de klassenstrijd de hoogste mate
van diccipline, organisatie en bewustzijn bereiken. Zij is bovendien een
internationalistische klasse, zij voert haar klassenstrijd in internationale
solidariteit. Haar historische rol berperkt zich niet tot de maatschappelijke
omwenteling in **n of enkele landen. Revolutionaire omvorming van de maatschappij
op wereldschaal, dat is haar doel.
De revolutionaire rol van de arbeidersklasse strekt zich veel verder uit dan de revolutionaire rol die de bourgeoisie speelde bij de beeindiging van het feodale tijdperk. De bourgeoisie verving de klasseheerschappij van de adel door een nieuwe klassseheerschapppij: die van haarzelf. Zij verving feodale uitbuiting door kapitalistenuitbuiting. Er ontstond een nieuwe uitgebuite en onderdrukte klasse: de arbeidersklasse. Maar de bevrijding van de arbeidersklasse betekent bevrijding van de hele mensheid van uitbuiting en onderdrukking.
"Alle bewegingen waren tot dusverre bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de overstelpende meerderheid in het belang van de overstelpende meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag van de maatschappij, kan zich niet verheffen, niet oprichten, zonder dat de gehele bovenbouw van de lagen, die de officiele maatschappij vormen, worden opgeblazen." 10)
De uitbuiting van de arbeidersklasse berust op haar eigendomsloosheid.
Zij kan zich niet van deze uitbuiting bevrijden door een nieuwe vorm van
eigendom te scheppen, maar alleen door volledige afschaffing van de priv*-eigendom
van produktiemiddelen. Zij kan zich alleen van de kapitalistische uitbuiting
en onderdrukking bevrijden door een einde te maken aan iedere vorm van
uitbuiting en onderdrukking. Niet vervanging van de ene heersende klasse
door een andere, maar beeindiging van ieder vorm van klasseheerschappij,
een klassenloze maatschappij, is haar perspektief.
De arbeidersklasse heeft intussen reeds praktisch bewezen, dat zij
deze revolutionaire rol kan spelen. In een groot deel van de wereld heeft
zij reeds het kapitalisme overwonnen, en een begin gemaakt met de opbouw
van een socialistische maatschappij
NOTEN
1. Karl Marx/Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, Pegasus,
Amsterdam, 1971, p. 40-41
2. Marx aan Joseph Weydemeyer (05-03-1852) In: Karl Marx/Friedrich
Engels, Brieven over het historisch materialisme, Pegasus, Amsterdam, 1978
p. 22
3. Wladimir Iljitsj Lenin, Het grote initiatief, In: W.I. Lenin, Keuze
uit zijn werken, Deel 3 Progres, Moskou 1975
4. Karl Marx/Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, p. 41
5. Idem, p. 53
6. Freidrich Engels, Vorrede zur dritten Auflage (1885) "Der achtzehnte
Brumaire des Louis Bonaparte" von Karl Marx. In: Karl Marx/ Freidrich Engels,
Werke, Band 8, p. 562 Dietz, Berlin 1973 (Vertaling LWS)
7. Karl Marx/ Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, p. 43
8. Wladimir Iljitsj Lenin, De historische lotgevallen van de leer van
Karl Marx, In: W.I. Lenin, Keuze uit zijn werken, Deel 1 Progres, Moskou,
z.j.
9. Karl Marx/Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, p. 55
10. Idem, p. 54
GEBRUIKTE LITERATUUR
Naast de geciteerde literatuur is voor het schrijven van dit hoofdstuk
gebruik gemaakt van:
- Grundlagen des historischen Materialismus, Dietz Verlag, Berlin,
1977
- H. Jung/J. Schleifstein, Die materialistische Geschichtsauffassung
und der Charakter unserer Epoche. In: Deutsche Zeitschrift fur Philosophie
(1983) 5 en 6
LITERATUUR VOOR SCHOLINGSDEELNEMERS
- W.I. Lenin, Karl Marx en zijn leer: de paragraaf "De klassenstrijd",
diverse uitgaves
- Karl Marx/Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest (al behandeld
in de scholing)
LITERATUUR VOOR SCHOLINGSLEIDERS EN ANDERE BELANGSTELLENDEN
- W.I. Lenin, Het grote initiatief, In: W.I. Lenin, Keuze uit zijn werken,
Deel 3, Progres, Moskou, 1975