Betreft: discussiestuk over TO practica.

Het nut van practica op universiteiten

Door Rik Min.

Het doel bij practica van TO staat wel eens ter discussie; zeker buiten ISM; en af en toe ook wel bij studenten. Daarom hier een discussiestuk voor de docenten en de verantwoordelijken voor de major 'TOO'.

ISM heeft altijd een groot aantal 'echte' practica in het curriculum van TO gehad, zoals t.w.: 'Basiscursus' (BC), 'ISM', 'Lin. & Hypermedia', 'Multimedia programmeren', 'Courseware engineering' en 'Computersimulatie als leermiddel', maar ook dat ene, kleine, computer-practicum van H.Vos en mij in het vak 'Systeembenadering in de onderwijskunde': aangaande principes van modelvorming. Alle andere practica reken ik hier niet tot de 'echte' (computer-) practica of tot de 'ontwerp-vakken'; ook de SPSS-practica niet. (Die discussie is hier dan ook nu even niet aan de orde.)

Practica op een universiteit zijn (in principe) fundamenteel andersoortig dan in een HBO-instelling.

Veel docenten bij TO snappen dat niet. Practica bij een HBO-instelling dienen om ergens vaardig in te worden; en om later een specifiek een beroep te kunnen uitoefenen; ook bij MBO-instellingen geldt iets dergelijks. TO is een instelling op WO-niveau. Daar, op een 'instelling van wetenschappelijk onderwijs', leert men bij practica dingen te begrijpen; inzicht ergens in te krijgen en achtergronden - eigenhandig - te doorgronden.

Dat is een fundamenteel ANDER niveau en een fundamenteel ander doel (aangaande practica). Practica op medische faculteiten reken ik derhalve niet tot de tweede categorie maar tot de eerste categorie (op beroeps-niveau); ook 'BC' en het meeste van het practicum van 'ISM1' niet.

Omdat een universiteit - en dus ook Toegepaste Onderwijskunde - NIET opleidt voor een beroep (zoals bijvoorbeeld een PABO of een hogeschool voor de media te Utrecht wel doen), maar een opleiding is voor wetenschappelijk onderwijs, is een practicum bedoelt om inzicht te verkrijgen in bepaalde zaken aangaande 'ontwerpen', ontwikkelen', 'methoden' en 'technieken' met als doel om dingen te begrijpen en daarna dikke boeken uberhaupt te begrijpen en/of saaie colleges bijvoorbaat te KUNNEN volgen.

Er is maar een uitzondering en dat is vaardig te worden in het 'gewone computergebruik', 'PowerPoint', 'Word', mailen, e.d. Daar leert men WEL een vaardigheid; namelijk de vaardigheid die tegenwoordig elke drs moet en wel wil of hoort te hebben.

Derhalve is in mijn optiek het doel van een practicum, zoals we binnen de major TOO ook hebben zitten, niet 'het leren coderen', het 'leren programmeren' of het 'leren courseware te maken', maar achtergronden en inzichten achter 'ICT', 'COO', 'educatieve software', 'digitale leermiddelen', etc. helder te krijgen. Dat helder maken gebeurt met opdrachten om iets met een speciale techniek of een speciale methode te laten maken in de hoop en de veronderstelling dat men later - on the job en/of in een vervolg-college - weet wat voor dingen er spelen, belangrijk zijn, etc.; en hoe dingen in elkaar zitten en/of samenhangen.

Als men DIT soort practica - ergens in zijn/haar studie - NIET heeft gehad, dan begrijpen studenten uberhaupt niet wat een probleem is of problemen zijn of kunnen zijn en wat men moet weten, kennen of kunnen.

Iedereen kan hen dan later (in boeken; in papers of in vervolgcolleges) (zomaar) wat wijs maken; of blind achter hypes aanlopen. Neem alleen al de discussie over 'auteurssystemen' versus 'programmeertalen' of over 'codes-kloppen' versus 'tools' of over 'compileren' (java) versus 'intepreteren' (javascript).

Primair voor TO is - naar mijn overtuiging en inzet - inzicht in (moeilijke) dingen te krijgen of begrip van te (leren) hebben.

Vaardig zijn (in bijvoorbeeld courseware of films maken) is een tweede. Dat leert men maar later en specifieker, on the job, of thuis of eventueel in keuzevakken.

 

R.Min, Enschede, 23 maart 2000.