(gedeeltelijke uitgave oude brochure van het Palestina Komitee)

Ghassan Kanafani reeks

Zionisme

documenten van een apart geval

De editor heeft in deze gescande en gedigitaliseerde uitgave drie hoofdstukken van de brochure 'Zionisme' hier digitaal opgenomen en - op een paar dingen na - de oude spelling uit de brochure aangehouden. De teksten bevatten losse kadertjes met sprekende voorbeelden.

INLEIDING

De VN-resolutie van november '75, waarin zionisme werd veroordeeld als een vorm van racisme, leidde in ons land tot heftige reakties. Iedere discussie of aanzet daartoe over de achtergronden van de beschuldiging, over de zionistische praktijk in Israël en de bezette gebieden, werd voorshands gekwalificeerd als belachelijk. In plaats daarvan werd de beschuldiging omgedraaid; de indieners en de ondertekenaars van de resolutie werden gekarakteriseerd als 'diktaturen', die zelf een racistische politiek voerden, en die bovendien een voorbeeld konden nemen aan 'de enige demokratie in het Midden-Oosten'. Het zionisme zelf stond boven iedere verdenking. Is daarmee de zaak afgedaan? Naar onze mening niet. Een aantal kanttekeningen zijn hier op hun plaats:

...de oppositie tegen het zionisme en de veroordeling van de zionistische praktijk ten opzichte van de niet-joodse bevolking, in de eerste plaats de Palestijnen, als diskriminerend en racistisch, is niet begonnen in november '75; al veel langer werd het zionisme op deze gronden veroordeeld door progressieve joodse en niet-joodse groeperingen, waaronder de Palestijnse verzetsbeweging;

...de indieners en ondertekenaars zelf racisten te noemen, is een te doorzichtige manier om diskussie te ontwijken; het feit dat bepaalde landen het morele recht ontberen - op grond van eigen racistische praktijken - de vermanende vinger op te heffen, ontslaat ons niet van de verplichting de juistheid van de geuite beschuldigingen te onderzoeken; de manier waarop men zich op de indieners en voorstemmers van de resolutie heeft gestort, om daarover het debat te voeren, is een poging de aandacht ai te leiden naar een tweede - maar daarom niet onbelangrijk - plan; wij zijn van mening dat racisme, overal waar het de kop op steekt, moet worden bestreden, of dat nu antisemitisme is, apartheid of zionisme;

...het verzet van de Palestijnse bevolking in Israel en de bezette gebieden tegen de zionistische politiek en de bewustwording onder groeiende aantallen joden, zowel in Israël als daarbuiten, dat de racistische politiek de werkelijke belangen van aIle betrokkenen schaadt, en een obstakel vormt op weg naar vrede en gelijkheid voor allen, zet het zionisme steeds meer onder druk.

Om een aanzet te geven tot her opening van de diskussie, hebben we in dit tweede nummer van de Ghassan Kanafani-reeks een aantal dokumenten opgenomen van progressieve joodse en Palestijnse kant. Kritisch onderzoek van de feiten zal onvermijdelijk tot de konklusie leiden dat het zionisme - ook al is dat zelfs ontstaan als reaktie op een racistische situatie - in zijn praktijk racistisch is voor de niet-joodse Palestijnse bevolking, en als zodanig op een lijn kan worden geplaatst met het systeem van apartheid in Zuid-Afrika en het racistische regiem in Rhodesie.

NEDERLANDS PALESTINA KOMITEE, mei, 1976


Hoofdstuk 1

NOGMAALS OVER RACISME IN ISRAEL

Zionisme en apartheid

Loten van dezelfde stam

De VN -resolutie die het zionisme veroordeelde als een vorm van racisme is in ons land en in het westen in het algemeen uiterst negatief ontvangen, waarbij de reakties varieerden van verontwaardiging tot verwarring en ongeloof. Voor een deel is dit te verklaren uit de zorgvuldig door de zionisten opgezette kampagne om elke mogelijke diskussie te verstikken in een vloed van opgeklopte verontwaardiging, waarbij men zich zoals gebruikelijk niet geneerde om de slachtoffers van Hitlers koncentratiekampen voor eigen politieke doeleinden te annexeren. Maar voor een ander deel is die verontwaardiging en dat ongeloof echt. Dat is ongetwijfeld een gevolg van het jarenlange monopolie dat de zionistische staat Israel in de westerse meningsvorming heeft gehad en voor het grootste deel nog heeft.

De jarenlange ideologische hersenspoeling in de media heeft ervoor gezorgd dat het zicht op het zionisme verloren ging of werd gezien als een soort relikwie uit een ver verleden dat eigenlijk geen rol meer speelde in Israel dat nu een moderne demokratische staat was geworden net als alle andere (westerse) staten. Natuurlijk, er zijn en er waren problemen in die staat. en je kon kritiek hebben (en sinds kort mogen we zelfs kritiek hebben) op de halsstarrige politiek tegenover zijn Arabische buurlanden en de Palestijnse vluchtelingen. Maar dat kon toch geen reden zijn om het bestaansrecht van een staat op zionistische grondslag ter diskussie te stellen? Per slot van rekening ga je ook niet de rechtmatigheid van de Staat der Nederlanden in twijfel trekken omdat Surinamers en gastarbeiders gediskrimineerd worden of omdat van der Stoel zo slaafs achter de Amerikanen aanhobbelt?

Bij een publieke opinie die ten aanzien van Israel nog niet meer gewend was dan wat voorzichtige randkritiek, moest een resolutie waarbij Israel op een lijn werd geplaatst met alge meen verafschuwde regimes als Rhodesie en Zuid-Afrika wel hard aankomen. Dit temeer daar bewust de schijn gewekt werd alsof die resolutie plotseling uit de hemel kwam vallen en niet zozeer steunde op rechtmatige grieven als wel op politieke machinaties die met een automatische stemmenmeerderheid werden doorgedrukt. Maar dezelfde westerse media die nu deze scheve voorstelling van zaken geven, hebben in het verleden systematisch de grieven van de Palestijnen doodgezwegen en wekken nu de indruk alsof zij zo maar ineens allerlei wilde beschuldigingen uit hun duim zuigen omdat het politiek toevallig goed uitkomst. We hadden mogen verwachten dat de argumenten voor de juistheid of de ongerijmdheid van zo'n zware beschuldiging op zijn minst kritisch onderzocht zou worden, maar noch ten tijden van het aannemen van de resolutie, noch in de vele weken daarna is er ook maar enigszins een keer uitgebreid aandacht aan geschonken. Enige 'uitzondering', een Panoramiekspecial van 45 minuten, in het kader van de door de NOS aan de Israelische regering ter beschikking gestelde zendtijd, waarin zowaar nog twee Arabieren (gelukkig geen Palestijnen) in tweeeneenhalve minuut voor het 'evenwicht' mochten zorgen. Het lijkt daarom niet overbodig nog eens wat uitgebreider op de kwestie terug te komen

**************

Waarom is zionisme een vorm van racisme? Omdat er in de joodse staat die door de zionistische beweging is gesticht, een fundamentele ongelijkheid bestaat tussen joden en niet-joden; een ongelijkheid die is vastgelegd in wetten en officiÎle instellingen die tot de wezenlijke grondslag behoren van die staat. Daarnaast bestaat er een vergaande sociale diskriminatie van de Arabieren in Israel die een rechtstreeks gevolg is van die wettelijke ongelijkheid. De twee basiswetten van de staat Israel zijn de Wet op de Terugkeer en de Wet op de Nationaliteit, die beide op ondubbelzinnige wijze vastleggen dat de staat Israel er op de eerste plaats is voor zijn joodse inwoners.

Statenloos in eigen vaderland

Krachtens deze wetten heeft iedere jood ter wereld, ook al spreekt hij geen woord Hebreeuws en heeft hij het land nog nooit gezien, recht op toelating in Israel en op automatisch staatsburgerschap. De Arabieren die in 1948 hebben moeten vluchten of simpelweg verdreven zijn, hebben dat recht niet. Sterker, een Arabier die niet gevlucht is of misschien zelfs zijn dorp nooit heeft verlaten en daar al sinds mensenheugenis woont, werd na 1948 niet automatisch staatsburger. Wil een arabier staatsburger worden dan moet hij aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • hij moet met dokumenten aantonen dat hij Palestijns staatsburger was voor 1948 (hetgeen gezien de stand van zaken van het bevolkingsregister onder het britse mandaat en de geringe vertrouwdheid van veel dorpsbewoners met administratieve rompslomp zeer moeilijk is);
  • hij moet bewijzen dat hij op 1 maart 1952 in de Israelische registers stond ingeschreven (ook dat is vaak moeilijk omdat de uitzonderingswetten het bijv. veel Arabieren moeilijk maakten dat soort zaken te regelen)
  • hij moet bewijzen dat hij in Israel was of in een gebied dat later geannexeerd werd, vanaf de dag dat de staat werd opgericht tot op de dag van inwerkingtreden van de Nationaliteitswet, of dat hij Israel in die tijd legaal binnenkwam.

    Kan hij een van deze dingen niet met dokumenten staven of is hij bijv. in 1948 tijdens de gevechten een dag van zijn woonplaats Umm al-Fahm (in pre-1967 Israel) naar Nabloes gevlucht (toen buiten de Israelische linies) en de volgende dag weer naar huis teruggekeerd, dan heeft hij geen recht op staatsburgerschap. Ook niet als hij bijv. nadat hij in 1948 gevlucht was in 1949 erin geslaagd is ongemerkt naar zijn geboortedorp terug te keren. Dat is namelijk niet legaal volgens de Israelische wet, ook al hebben de Verenigde Naties vele malen besloten dat vluchtelingen het recht hebben terug te keren.

    Deze statenloze burgers kunnen dan een verzoek indienen om genaturaliseerd te worden in hun eigen geboorteland. Maar dan moet men ook weer aan bepaalde voorwaarden voldoen. Deze Arabier moet, in tegenstelling tot een joodse immigrant uit Amsterdam, aantonen dat hij een zekere kennis van het Hebreeuws heeft (hoewel volgens de wet ook Arabisch een officiele taal is). Bovendien moet hij afstand doen van zijn vroegere nationaliteit (als hij of zij die al heeft) terwijl diezelfde joodse immigrant zijn dubbele nationaliteit mag houden. Heeft onze vriend aan al deze voorwaarden voldaan en bovendien nog een loyaliteitsverklaring tegenover de staat afgelegd, dan kan de minister van binnenlandse zaken, als "deze dat nuttig acht" hem het Israelische staatsburgerschap verlenen. De schattingen over het aantal Arabieren dat op die manier statenloos is in hun eigen vader land lopen in de duizenden en hun aantal neemt nog toe, want wie denkt dat tenminste de in Israel geboren kinderen van deze statenlozen automatisch Israeli worden, geeft blijk van een ontroerende naiviteit en een grenzeloos optimisme. Kinderen van statenloze ouders, geboren in Israel, zijn statenloos totdat ze 18 jaar zijn. Tussen hun achttiende en eenentwintigste verjaardag (en alleen in die periode) kunnen ze een aanvraag voor staatsburgerschap indienen. Aangezien de regering geen enkele moeite heeft gedaan deze wet op grote schaal bekend te maken, zijn veel betrokkenen hier niet van op de hoogte. Dat betekent dat ze na hun eenentwintigste verjaardag (bijv. als ze een paspoort nodig hebben) tot hun verbazing merken dat voor hun het voorrecht van het Israelische staatsburgerschap niet meer is weggelegd... (Zie Documents of Israel, Ithaca Press 1975. Londen).

    Joodse grond

    Een van de belangrijkste instellingen in de staat Israel is het Joods Nationaal Fonds, opgericht in het begin van deze eeuw, toen de zionistische kolonisatie van Palestina pas op gang kwam. In de statuten van het Joods Nationaal Fonds is bepaald dat alle grond van deze instelling "het onvervreembaar eigendom is van het joodse volk", hetgeen er in gewoon Nederlands op neer komt dat de grond niet aan niet-joden verkocht of verpacht mag worden. Bovendien mogen op deze grond geen niet-joden in loondienst te werkgesteld worden (al wordt daar de laatste tijd door gebrek aan goedkope arbeidskrachten voor de kibboetsim steeds meer de hand mee gelicht). Nu heeft het Joods Nationaal Fonds onder het Britse mandaat een belangrijk, maar niettemin beperkt deel van de grond in Palestina in handen kunnen krijgen. Dat veranderde na 1948, toen de stichting van de staat Israel gepaard ging met de vlucht of de verdrijving van het grootste deel van de Palestijnse bevolking. Het land van de vluchtelingen werd via een heel stelse1 van onteigeningswetten, die door de Arabieren krachtig maar vergeefs bestreden werden, door de staat in beslag genomen en voor een dee1 doorverkocht aan het Joods Nationaal Fonds. Ook het land van de Arabieren die niet gevlucht waren, werd (wordt nu nog) langs deze weg voor het grootste deel onteigend. Vervolgens heeft de staat met het Joods Nationaal Fonds in 1961 een verdrag gesloten op grond waarvan het land van de staat en het land van het Joods Nationaa1 Fonds gezamenlijk beheerd wordt en wel zodanig dat nu zowel op de Joods Nationaal Fonds - gronden als op de staatsgronden de diskriminerende Joods Nationaal Fonds - bepalingen van toepassing zijn.

    Staat en Joods Nationaal Fonds samen bezitten maar liefst 900/0 van al het land in de staat Israel. Men moet zich realiseren wat dit betekent: de staat onteigent, ondanks vele protesten, de Arabische boeren onder het mom van het algemeen belang (dus voor alle burgers zou je zo denken) om vervolgens dit land over te dragen aan een soort beheersmaatschappij, die uitsluitend rechten toekent aan een deel, namelijk het joodse deel van de bevolking. Dit is keiharde apartheidspolitiek en als dit geen racisme is, dan heeft het geen enkele zin meer om over racisme in Zuid-Afrika te praten.
    Op deze manier zijn hele exklusief joodse gebieden ontstaan, apartheidssteden zoals Boven-Nazareth en Karmiel, waar Arabieren eerst onteigend zijn om vervolgens niet eens het recht te hebben er een huis te kopen, te huren of er een zaak te beginnen. Dankzij deze racistische wetgeving kan de ongelooflijke situatie zich voordoen dat een lid van een kibboets veroordeeld wordt omdat hij de euvele moed heeft gehad zijn gehele oogst aan een Arabier (afschuwelijk !) te verkopen en dat er een rechtsvervolging wordt ingesteld tegen joodse nederzettingen die delen van 'hun' grond, ondanks de verbodsbepalingen, toch aan Arabieren hebben verpacht. (Ha'aretz, 5-11-1971)

    Gevaar van assimilatie

    Een ander aspekt van die apartheidspolitiek wordt gevormd door de huwelijkswetgeving: het is in Israel onmogelijk een burgerlijk huwelijk te sluiten. De enige manier om te rouwen is volgens de joodse religieuze wetgeving in het geval van joden, of volgens de christelijke of mohammedaanse wetgeving voor andere gemeenschappen. Hierdoor worden gemengde huwelijken praktisch uitgesloten. Wil een joods-Arabisch paar bijv. toch trouwen dan zal het daarvoor naar het buitenland moeten gaan, bijv. naar Cyprus. Er wordt vaak gesuggereerd alsof dit helaas onontkoombaar is vanwege de invloed van de religieuze partijen in het Israelische parlement waardoor het niet mogelijk zou zijn deze achterlijke toe stand op te heffen. Maar deze partijen hebben absoluut geen meerderheid en hun verzet wordt dan ook alleen gebruikt als een voorwendsel om de werkelijke funktie van deze wetgeving te verhullen: het voorkomen dat de joodse bevolking zich met de niet-joodse zou vermengen en zo de 'zuiverheid' van de joodse staat in gevaar zou brengen. Ex-premier Golda Meir bracht dit op 9 februari 1970 op treffende wijze in het Israelische parlement naar voren, toen ze haar bezorgdheid uitsprak over het grote aantal gemengde huwelijken van joden buiten Israel:

    En:

    Dat dit soort overwegingen de achtergrond vormen van de huwelijkswetgeving en niet de invloed van de religieuze partijen blijkt ook nog eens uit het feit dat het de niet-religieuze sociaal-demokratische Arbeiderspartij van Ben Goerion is geweest die het godsdienstonderwijs op de scholen verplicht heeft gesteld en niet de konfessionele partijen! En is het niet onthullend dat een aantal jaren geleden de zogenaamde "marxistische" kibboets Gan-Chmouel weigerde om een gemengd joods-Arabisch paar als leden te accepteren, Al in 1937 had Ben Goerion de 'linkse' Hashomer Hatzair (een van de voorlopers van de huidige Mapam-partij) erom geprezen dat ze "de besten van de joodse jeugd uit het moeras van de assimilatie gered" had "uit de gevaarlijkste assimilatie, uit de rode assimilatie die na de grote russische 'revolutie in de joodse wijken woedde". Die rode assimilatie was inderdaad levensgevaarlijk voor het zionisme omdat de revolutie de strijd aanbond met de oorzaken van het antisemitisme en zo de weg aangaf voor een oplossing die niet - zoals het zionisme - zijn heil zocht in een joods nationalisme op kosten van de Palestijnen.

    Diezelfde bezorgdheid voor de zuiverheid van het joodse karakter van de staat verklaart dat Israel steeds geweigerd heeft de in 1948 verdreven Palestijnen naar hun woonplaatsen terug te laten keren. En als de minderheid die is achtergebleven door een hoog geboortecijfer langzamerhand toch het karakter van de joodse staat dreigt te doen verwateren dan moet er voor gezorgd worden dat het joods geboortecijfer omhoog gaat. Daarvoor heeft de Israelische regering in 1970 een extra kinderbijslagregeling ingesteld die alleen ten goede komt aan mens en die in het leger, de politie of het gevangeniswezen gediend hebben, dwz, alleen aan joden plus aan die anderhalve druze die in tegenstelling tot de andere Arabieren wel in het leger mag dienen. Deze wet is indertijd dan ook terecht als een openlijk racistische wet aan de kaak gesteld door het dissidente parlementslid Uri Avneri.

    Sociale diskriminatie

    Naast de diskriminerende wetten en instellingen is er sprake van vergaande sociale diskriminatie, waarvan Arabieren het slachtoffer zijn: op het gebied van onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid, beloning enz. Deze zaken zijn elders al vaker gedokumenteerd en worden bovendien bevestigd door alle officiele Israelische statistieken. Daarom zij hier volstaan met een paar voorbeelden:

    En dan hebben we nog niet gesproken over de speciale Uitzonderingswetten waaraan de Arabieren in Israel onderworpen zijn. Op grond hiervan kan iemand zonder enige vorm van proces in hechtenis worden genomen of huisarrest krijgen; het kan hem verboden worden zijn dorp of stad te verlaten zonder toestemming van de Militaire Goeverneur (vroeger) of van de politie, zoals nu.

    De absolute willekeur tegenover de Arabieren (tegenover joden is deze wet op een of twee uitzonderingen na in al die jaren nooit toegepast) wordt op die manier tot wet verheven. Wat zoiets - en dan nog in een milde vorm - betekent laat zich het best illustreren aan de hand van een konkreet geval (zie kadertje over de tandarts).

    Voetbalwedstrijd

    De systematische diskriminatie is zo duidelijk dat de Israelische autoriteiten, als ze niet meer om de feiten heen kunnen. deze niet langer ontkennen, maar rechtvaardigen met een beroep op de overbekende "veiligheidsredenen". Maar waar zijn veiligheidsredenen als Arabische boeren van hun land worden gezet om plaats te maken voor de huizen van joodse immigranten? Verwacht men soms dat de begrijpelijke wrok die de Palestijnse boeren na zo'n racistische behandeling zullen voelen de veiligheid van die immigranten zal vergroten? En waar zijn de veiligheidsredenen als op grond van de uitzonderingswetten een voetbalwedstrijd verboden wordt? Is men wellicht bang dat Arabieren niet met een leren bal maar met een granaat voetballen of elkaar bij een linkse schijnbeweging snel de laatste instrukties voor een aanslag in de hand stoppen?

    Hoezeer veiligheidsredenen een voorwendsel zijn om een nog enigszins respektabel lijkend exkuus aan te voeren voor wat in feite openlijk racistische praktijken zijn, blijkt nergens zo zonneklaar als uit de behandeling van de druzen. Deze Arabische minderheid is door de Israelische regering - net als alle koloniale machthebbers een meester in het uitbuiten van interne ,tegenstellingen onder de inheemse bevolking - nogal verwend vergeleken met de Palestijnen, Deze politiek heeft ertoe geleid dat druzen zeer loyale burgers van de staat Israel zijn geworden en ook in het Israelische leger dienen. Dat heeft hen evenwel niet behoed voor de gevolgen van het zionisme, want tot hun ontsteltenis en verbittering wordt ook hun grond afgenomen, omdat er joodse vestigingen moeten komen. En het toppunt van veiligheid is toch wel iemand die als officier bij de Israelische grenspolitie heeft gediend, zou je zo zeggen. Welnu, de druze Qablan is zo iemand. Hij ging na 20 jaar trouwe dienst met pensioen en wilde toen een zaak beginnen bij de stad Karmiel (gebouwd op Arabische onteigende grond). Helaas kreeg hij geen vergunning: want hoewel hij alle eigenschappen van een loyaal staatsburger van Israel in zich verenigde, miste hij een essentiele kwaliteit: hij was geen jood.

    Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat dit geen incidentele ontsporingen zijn maar dat de diskriminatie van de Arabieren in Israel voortvloeit uit de zionistische grondslag van de staat Israel. Namelijk de idee dat Israel voor alles een joodse staat moet zijn en blijven, in plaats van de staat voor en van al zijn burgers.

    Politieke machinaties

    De argumenten voor de aanklacht dat het zionisme een racistische ideologie is, die in de staat Israel het instrument is geworden voor een racistische praktijk, zijn zo overweldigend dat niemand een serieuze poging heeft gedaan deze te weerleggen. In plaats daarvan heeft men in het westen de zaak afgedaan als een kwalijke machinatie van de "automatische" meerderheid in de Verenigde Naties, die morgen wel zou "beslissen" dat de aarde vierkant is. Maar de overweldigende steun van de Derde Wereld voor de resolutie heeft niets met politieke machinaties te maken. Wel met een herkennen van de klachten van de Palestijnen. Het is voor de westerse landen onverdraaglijk dat hun petekind, de zionistische staat, nu wordt veroordeeld wegens racisme. Zoals de egyptische publicist Mahmoed Hussein in 'De Groene' (7-1-1976) schreef:

    De slachtoffers van deze kolonisatie bieden de slachtoffers van de jodenvervo1ging de hand. Op een voorwaarde: dat met het zionisme gebroken wordt. Want zoals de afschaffing de eerste voorwaarde van het apartheidsregiem in Zuid Afrika de eerste voorwaarde is voor verzoening tussen blank en zwart, zo is de afschaffing van de zionistische staatsstruktuur de eerste voorwaarde voor de verwezenlijking van een nieuwe samenlevingsvorm in Palestina die gebaseerd is op gelijkheid, vrede en veiligheid voor allen.




    Hoofdstuk 2

    Onderstaand artikel van de hand van Uri Davis en Norton Mea-. vinsky, werd enigszins bekort overgenomen uit 'Documents of Israel: 1967-1973; Readings for a critique of Zionism', dat door hen beiden werd samengesteld. Uri Davis voerde als 0vertuigd anti-zionist verschillende akties tegen de Israelische autoriteiten, ter ondersteuning van de rechten van de Palestijnse bevolking in Israel en de bezette gebieden.

    DE KROON OP HET WERK VAN DE ZIONISTEN

    de wet op de terugkeer, of wet het verschil tussen recht en wet

    De Israelische Wet op de Terugkeer is de wettelijke bekroning van het zionistische streven naar een zuiver joodse staat als oplossing van het joodse probleem. In deze wet - een van de eerste die door het Israelische parlement werd aangenomen -, wordt de politieke realiteit van een zuiver joodse staat wettelijk bekrachtigd, door alleen leden van joodse gemeenschappen, waar ook ter wereld, toe te laten en aan bijna niemand anders burgerrechten te verlenen. Het is de enige Israelische wet die openlijk diskriminerend is.

    In tegenstelling tot een land als Zuid-Afrika, is in de Israelische wetgeving niets te vinden dat wijst op diskriminatie, bezetting en onteigening van de Palestijns-Arabische bevolking. De bezettings-politiek sinds 1967 is bijvoorbeeld gebaseerd op de Defence (Emergency-) Regulations (1945), ingevoerd tijdens het britse mandaat en letterlijk overgenomen in de Israelische wetgeving. Deze 'Regulations' maken geen onderscheid tussen joden en Arabieren en werden dan ook door de Britten tot 1948 toegepast op beide groepen. Na 1948 zijn ze echter bijna zonder uitzondering toegepast op de Arabische bevolking van Israel. [1]

    De Wet op de Terugkeer verleent elk lid, van welke joodse gemeenschap ter wereld dan ook, automatisch het staatsburgerschap wanneer hij Israel binnenkomt. De grondbeginselen van het zionisme tonen aan dat een joodse staat, alleen al omdat hij joods is, nooit een demokratische staat kan zijn die aan alle inwoners dezelfde burgerlijke- en politieke rechten verschaft - laat staan aan de oorspronkelijke Palestijns-Arabische bevolking. De zaak ligt erg duidelijk: elke jood ter wereld heeft meer recht op het Israelische staatsburgerschap dan de oorspronkelijke Palestijns-Arabische bevolking, waarvan er nu meer dan een half miljoen als vluchteling in kampen langs de grens leven.

    Joseph Weitz heeft eens gezegd:

    Wettekst:

    De wet op zich klinkt heel onschuldig. Hij luidt als volgt:

    Gevolgen:

    Ondanks zijn koele, wettelijke terminologie heeft deze wet verstrekkende gevolgen. Het is zelfs mogelijk dat iemand die in Israel geboren is, statenloos is. En dit geldt niet alleen voor de Palestijnse Arabieren. Havah (Eve) Carter werd op 6 maart 1971 in Beer Sheba geboren als dochter van een van de leiders van de veelgeplaagde, zwarte Israelische gemeenschap. Gedreven door een messiaanse gedachte immigreerde deze gemeenschap - ontstaan in Liberia en binnen de zwarte gemeenschap van de Verenigde Staten - naar het heilige land. Maar omdat in de staat Israel alleen het orthodoxe jodendom wettelijk wordt erkend, werden zij niet als jood beschouwd. Ze vielen dan ook niet onder de Wet op de Terugkeer en werden in het begin van de jaren 70 tenslotte systematisch verdreven en mochten het land niet meer binnenkomen. Ongeveer een maand na de geboorte van Havah ging haar moeder, Adinah Carter, met het geboortebewijs van het ziekenhuis naar het bureau van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Beer Sheba om een officieel geboortebewijs aan te vragen. Adinah vertelt: "De ambtenaar vroeg mijn papieren, keek me aan en snelde weg. Een kwartier later kwam hij terug. Hij was erg in de war en vroeg me mee te gaan naar een andere kamer. Hij was erg beleefd, maar verklaarde dat hij in 'in zo'n geval' geen beslissing mocht nemen"..... "Ik heb het geboortebewijs nog steeds niet gekregen". De Israelische autoriteiten hebben nog niet besloten wat ze met haar ouders zullen doen; vanuit het standpunt van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gezien, was Havah Carter slechts 'de facto' geboren, niet 'de jure'. [3]
    Er is in dit geval geen sprake van een vergissing. Het komt direkt voort uit het streven naar een zuiver joodse staat, met uitsluiting van de oorspronkelijke bevolking. De vraag die al vanaf het begin het (israelisch-joodse) politieke debat heeft beheerst, die al bijna twee Israelische regeringen ten val heeft gebracht en het haast onmogelijk heeft gemaakt om het huidige kabinet samen te stellen, luidt: "wie is een jood?".

    Velen zijn er het slachtoffer van geworden: niet-orthodoxe rabbi's die wettelijk geen huwelijk kunnen sluiten en die niet kunnen bekeren; Karaitische en Kotchin joden die alleen buiten hun gemeenschap mogen trouwen als ze orthodox worden; de Zwarte Israelieten; mensen die volgens de joodse religieuze wet bastaards zijn, en op de zwarte lijst staan van het Israelische rabbinaat en daarom niet met een jood in Israel voor de wet mogen trouwen. [4]
    De belangrijkste slachtoffers zijn echter de Palestijnse Arabieren in Israel. De Israelische Liga voor Mens- en Burgerrechten zegt het heel duidelijk: "Wanneer er vandaag de dag in de staat Israel een kind wordt geboren, dan is zijn staatsburgerschap afhankelijk van de nationaliteit van zijn ouders. Als zijn ouders jood zijn, wordt hij onmiddellijk als israelisch staatsbuger geregistreerd, maar als zijn ouders Arabieren zijn, gebeurt dat niet; elke Arabier die in Israel woont, of er zelfs is geboren, is statenloos tenzij hij aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken het tegendeel kan bewijzen". "De Wet op de Israelische Nationaliteit en het amendement van 1968 maken het voor een Arabier erg moeilijk het israelisch staatsburgerschap te verkrijgen; daarom zijn tienduizenden Arabische inwoners statenloos - en zullen dat blijyen - evenals de kinderen die ze in Israel zullen krijgen". [5]

    Oppositie van joodse kant

    Een volk dat een ander volk onderdrukt kan zelf niet vrij zijn... Hoewel mensen natuurlijk vrij moeten zijn om te wonen waar ze willen, moeten we onder de huidige omstandigheden de immigratie van joden naar Israel toch zeer kritisch bekijken. Zolang de politieke werkelijkheid in Israel voornamelijk gebaseerd is op onteigening, kolonisatie en bezetting, en niet op een eerlijke verdeling van de opbrengsten van het land, kan men moeilijk een voorstander zijn van joodse immigratie binnen een zionistisch kader. Om een voorbeeld te geven:
    de joods orthodoxe gemeenschap Neturei Karta (de bewakers van de muur) woont in het gedeelte van Jeruzalem dat Meah Sharim heet. Rond de eeuwwisseling zijn ze uit Oost-Europa hierheen gekomen. De gemeenschap, die nu uit ongeveer 7000 mensen bestaat, heeft zich altijd als joods orthodoxe groepering tegen het zionisme verzet. De groep is voornamelijk gekoncentreerd in Jeruzalem en Bnei Berak (in Israel), maar onderhoudt ook kontakten met vergelijkbare gemeenschappen in Engeland en de Verenigde Staten. Ze hebben de Israelische Onafhankelijkheidsdag uitgeroepen tot dag van rouw; in het openbaar Israelische vlaggen verbrand en systematisch de Israelische belasting- en dienstplicht geboykot; ze hebben na 1967 geprobeerd om met de Palestijns-Arabische leiders te praten over een mogelijke gezamenlijke strijd tegen de zionistische regering. Ze weigeren zich te houden aan de regels die het door Israel aangestelde rabbinaat opstelt (ze hebben hun eigen rabbi's) en ze beschouwen het zionisme als de ergste vorm van afvalligheid. (....)

    Ze zijn niet de enigen die zo denken. Israel Shahak, voorzitter van de Israelische Liga voor Mens - en Burgerrechten, verklaart ondubbelzinnig:

    Geen enkele diskussie over het zionisme mag voorbijgaan aan 'de slachtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar diegenen onder ons die de zionistische interpretatie verwerpen (...) hebben niet vergeten dat de nazi's eerst honderden, duizenden geestelijk gehandikapten vermoordden, dat toen de zigeuners aan de beurt waren, vervolgens de communisten, de joden en de Slaven. Het door Israel gevoerde beleid laat ons duidelijk zien dat het geen zin heeft om te proberen het probleem van de vervolging van een minderheid op te lossen buiten het kader van een algemene strijd voor gelijke burger- en politieke rechten voor iedereen. (....)

    World Zionist Organization / Jewisn Agency

    In de Israelische Onafhankelijkheidsverk1aring (1948), de Wet op de Terugkeer (1950) en in de World Zionist Organization / Jewish Agency (Status) Law (1952), wordt 'het joodse volk' als begrip juridisch verbonden met de rechten en plichten van de staat Israel. Om tot het joodse volk te kunnen behoren moet je tot jood verklaard zijn, waarbij voornamelijk afgegaan wordt op het feit dat iemand de joodse godsdienst aanhangt, of dat zijn (voor)ouders dat deden. Dit is herhaaldelijk bevestigd door de hoogste Israelische gerechtshoven. (....) In minder ambtelijke taal zouden we in Israel kunnen spreken over het verschil tussen joodse en niet-joodse landgenoten. De Balfour-verklaring had het eenvoudigweg over 'de bestaande niet-joodse gemeenschappen', toen deze tijdens de Eerste Wereldoorlog de meerderheid van de bevolking uitmaakten. Deze term was zorgvuldig gekozen om min of meer te verhullen dat op het moment dat de zionistische vestiging zich ongevraagd opdrong aan Palestina, de bevolking daarvan voornamelijk uit Arabieren bestond. We moeten hieraan toevoegen dat alle joden ter wereld tot dat 'joodse volk' behoren. Iedereen die zegt jood te zijn, of wiens ouders dat zijn, behoort automatisch tot het 'joodse volk'. De Wet op de Terugkeer verleent hen het recht naar Israel te emigreren en automatisch het staatsburgerschap te verkrijgen. Ook de wet met betrekking tot de World Zionist Organization en de Jewish Agency, die op 24 november 1952 door de Knesset werd aangenomen, verklaart dat het voornaamste doel van de staat is alle joden in Israel op te nemen. In de vierde en vijfde paragraaf van deze wet staat ook dat de staat verwacht dat alle joden, 'het joodse volk', hun verplichtingen jegens de staat nakomen. Daartoe zijn in vele landen van de wereld zionistenbonden opgericht. In 1954 bekrachtigde de World Zionist Organization en de Jewish Agency deze ongewone gang van zaken door een verbond aan te gaan met de Israelische regering, waarin de Agency wordt erkend als de vertegenwoordiger van alle joden met betrekking tot zaken als immigratie naar Israel, het opnemen van immigranten, het stichten van nederzettingen en het kanaliseren van alle joodse steun aan Israel.
    Omdat de zionistische staat Israel het begrip nationaliteit in zijn wetgeving verbindt met zaken als 'ras' en/of godsdienst, strekt dit begrip zich niet alleen uit tot zijn eigen bevolking, maar ook tot miljoenen mensen buiten de staat, die gemanipuleerd en behandeld worden alsof ze Israeli's zijn.
    Het is wettelijk vastgelegd dat ze zullen kunnen profiteren van de privileges die gelden voor die joden die in het omstreden gebied zelf wonen. In het kader van deze wettelijke struktuur vinden de landonteigeningen, de verdrijving en de onderdrukking van niet-joodse burgers plaats.

    Tweederangs burgers

    Het zionisme is dus verantwoordelijk voor de moeilijkheden die de Palestijnse Arabieren, die onder Israëlisch gezag staan, te verduren hebben. De goede dingen die uit het zionisme voortkomen, komen slechts ten goede aan de joodse inwoners van de staat. Daarom wordt er zo vaak gesproken over 'joodse landbouw', 'joodse huisvesting', 'joods onderwijs', en nog meer sociale diensten in de zionistische staat die er alleen voor joden zijn. Met tegenzin laat de staat iets van zijn opbrengsten aan zijn niet-joodse inwoners toekomen. (....) Daarom zijn de Palestijnse Arabieren in feite slechts tweederangs burgers. De problemen met betrekking tot de in 1967 bezette gebieden en de uit Palestina verbannen Palestijnen hebben beide te maken met de problemen die de Palestijnen voor 1967 in Israel hadden. Alles kan wederom verklaard worden uit het zionistische karakter van de staat. Het is verleidelijk hele series officiele uitspraken aan te halen die een verband leggen tussen het feit dat de zionistische staat vast besloten is om door oorlog gewonnen gebieden te annexeren en om 'zoveel mogelijk joden binnen te halen'.

    Misschien is het echter voldoende om er de aandacht op te vestigen dat er in Israel duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen 'Eretz Israel' (het land Israel) en 'Medinat Israel' (de staat Israel). Volgens belangrijke zionistische groeperingen heeft 'de joodse staat' nog nooit al die gebieden omvat - ook nu nog niet - die volgens de zionistische gedachtegang tot 'Eretz Israel' behoren, en daarom toebehoren aan 'het joodse volk'. Vandaar de landonteigeningen, Israels weigering om te erkennen dat de Palestijns -Arabische vluchtelingen het recht hebben naar hun land terug te keren, en het feit dat Israel de Palestijnen 'aanmoedigt' tot emigratie.

    "Zaken van gemeenschappelijk belang"

    Alhoewel de Jewish Agency, of beter gezegd het Joods Nationaal Fonds, officieel geen deel uit maakt van de Israelische regering, is zij niet alleen historisch gezien deelgenoot van die regering, maar is zij sinds 1961 wettelijk als zodanig erkend met betrekking tot het toezicht op Israelische grond. De Israelische regering, de Jewish Agency en het Joods Nationaal Fonds hebben een gezamenlijke Koordinatie Kommissie die 'zaken van gemeenschappelijk belang' bespreekt. Ter illustratie van wat onder zaken van gemeenschappelijk belang wordt ver staan het volgende: onder de titel 'nederzettingen die gevestigd moeten worden: Eerste publikatie van het Vestigings Departement van de Jewish Agency', schreef Jehuda Litani in Ha' aretz van 24 augustus 1973:

    Details

    Om te zien hoe de Israelische regering en het Joods Nationaal Fonds wettelijk met elkaar in verband staan moet men de details bestuderen van de statuten van het Joods Nationaal Fonds en het verdrag dat in 1961 tussen het Joods Nationaal Fonds en de Israelische regering is gesloten. Volgens de statuten van het Joods Nationaal Fonds is het Fonds

    Volgens de overeenkomst die de staat Israel met het Joods Nationaal Fonds heeft gesloten, heeft het Fonds zich ermee belast een 'Land Ontwikkelings Beheer' op te richten en een direkteur te benoemen "die verantwoording schuldig is aan het Joods Nationaal Fonds". Dit L.O.B. is verantwoordelijk voor

    Hierbij moet worden opgemerkt dat de term 'Israelische grond' betrekking heeft op land dat eigendom is van de staat, 75% van Israels grond van voor 1967 is in handen van de staat, 14% van het Joods Nationaal Fonds en de overige 11 % van prive-eigenaren. Bijna 90% van het land staat m.a.w. onder toezicht van een instelling die volgens zijn statuten alleen mag handelen 'ten gunste van personen van joodse godsdienst, ras of afkomst'.

    Het is op zijn minst onwaarschijnlijk en, vrijwel zeker onmogelijk, om zionistische Israeli's ertoe te brengen anders te handelen. De staat en het zionisme zijn een. De staat is het slachtoffer van zijn eigen ideologie. (....)

    Positieve veranderingen

    Gelukkig kunnen we een positieve verandering bespeuren in sommige kringen binnen Israel zelf. Sommige Israeli's - zowel joden als Arabieren - komen boven de diskriminerende ideologie van het zionisme te staan en roepen om een humanistische, demokratische en vaak socialistische herstrukturering van hun eigen land.

    Men zou zich kunnen voorstellen dat druk van buitenaf belangrijke positieve veranderingen zou kunnen bewerkstelligen in het zionistische karakter van de staat Israel. Tot nu toe is er helaas nog erg weinig druk op Israel uitgeoefend. Integendeel: de zionistische staat krijgt nog steeds grote sommen geld en er wordt nog steeds enorme politieke druk uitgeoefend ten gunste van de zionistische staat.
    Vooral na de oorlog van 1973 is dat echter aan het veranderen Om vooral ekonomische redenen, die verband houden met de huidige krisis in de westerse ekonomie, enerzijds, en zuiver opportunisme anderzijds, staat de joodse steun aan het zionisme onder behoorlijke spanning. Er zijn echter nog andere aanwijzingen, die veel belangrijker zijn, omdat ze niet opportunistisch zijn, maar joodse alternatieven voor het zionisme bieden. Voorbeelden hiervan zijn het 'American Jewish Alternatives to Zionism' ("Amerikaans Joodse Alternatieven voor het Zionisme") in de Verenigde Staten, en de 'Middle-Eastern Research and Action Group', MERAG (Groep voor Onderzoek en Aktie in het Midden-Oosten) in Engeland. MERAG heeft al een kampagne op touw gezet om mensen van joodse afkomst er toe aan te sporen af te zien van hun rechten op automatisch staatsburgerschap in Israel, gebaseerd op de Israelische Wet op de Terugkeer.

    Maart 1975

    *************************

    noten:

    [1] De Defence (Emergency) Regulations werden in 1946 door Jacob Shimshon Shapirah, minister van Justitie van Israel (1965 1973), beschreven als "zonder parallel in enig beschaafd land; dergelijke wetten bestonden zelfs niet in Nazi-Duitsland...... Er is inderdaad maar een regeringsvorm die lijkt op het systeem dat hier tegenwoordig van kracht is - het geval van een bezet land". In: 'Ha-Praklit' ('De Advokaat'), februari 1946.

    [2] Joseph Weitz haalt hier zijn eigen dagboek aan uit 1940, in: 'Een oplossing voor het vluchtelingenprobleem: een Israelische staat met een kleine Arabische minderheid', verschenen in 'Davar', 29 september 1967. (Hebr.)

    [3] Yoelah Har Shefi; 'Wie ontvangt er geen verplicht onderwijs in Israel?", in: 'Yediot Aharonot', 18 februari 1972 (Hebr.).

    [4] Karaieten: een joodse religieuze groepering die uitsluitend het Oude Testament aanvaardde; Kotchin: afkomstig uit Cochin = Zuid-India.

    Iedere nakomeling van een getrouwde vrouw en van een andere man dan haar echtgenoot is volgens de joodse wet een bastaard. Als een vrouw getrouwd is volgens de bepalingen van de orthodox- joodse wet, en er later een scheiding wordt uitgesproken op basis van het burgerlijk recht of op een andere (niet door de joodse orthodoxie erkende wijze), dan zullen kinderen uit het tweede huwelijk worden beschouwd als bastaards.

    [5] De Israelische Liga voor Mens- en Burgerrechten; 'Burgerschap in de staat Israel vandaag de dag', augustus 1971, PO Box 14192, Tel Aviv, Israel (opgenomen in deze brochure).

    [6] Israel Shahak, 'A Jewish Duty or Jewish Apostasy', in: 'The Times', 27 januari 1973 (herdrukt in: 'Israel and the Palestinians', onder redaktie van Uri Davis, Nira Yuval-Davis en Andrew Mack, Ithaca Press, Londen 1975).

    [7] Dat sommige joden dit recht is onthouden op grond van het feit dat ze een 'gevaar' zouden zijn voor de staat, vormt een uitzondering op deze algemene regel.

    [8] Voor deze verwijzingen zijn we dank verschuldigd aan professor Noam Chomsky. Voor een verdere uitwerking, zie zijn 'Israel and the Palestinians', in: Israel and the Palestinians', onder redaktie van Uri Davis e. a., zie [6] hierboven.


    Hoofdstuk 3

    De Palestijnse jurist en schrijver, Sabri Jiryis, heeft voornamelijk gepubliceerd over de onderdrukking van de Arabische bevolking in zijn geboorteland. Tot zijn in het Engels verschenen boeken behoren ondermeer 'The Arabs in Israel' en 'Democratic Freedoms in Israel'. Hij is talloze malen we gens zijn politieke aktiviteiten (waaronder zijn werk als auteur) door de Israelische autoriteiten in administratieve hechtenis genomen. Zijn werk als schrijver werd hem tenslotte zo mogelijk gemaakt, dat hij in 1970 'vrijwillig' zijn land verliet. Thans is hij verbonden aan het 'Palestine Research Center', dat gevestigd is in Beiroet. Sabri Jiryis was ondermeer betrokken bij de 'al-Ard'-beweging ('al-Ard' betekent 'de aarde'), een Arabisch-nationalistische groep, die opkwam voor de rechten van het Palestijnse volk en pleitte voor een rechtvaardige oplossing van het Palestijnse probleem. De beweging wilde ondermeer door uitgave van een eigen krant ('al-Ard'), aan de Arabische minderheid in Israel een legitieme politieke basis verschaffen, op wettelijke grondslag. Na slepende juridische procedures, werd de beweging in 1964 een organisatie-verbod opgelegd door het Israelische Hoog Gerechtshof. Kort hierna werd de beweging door het ministerie van defensie tot onwettige organisatie verklaard. Onderstaand artikel werd voor het eerst gepubliceerd in de 'Journal of Palestine Studies' (eerste jaargang, no I, 1971) en verscheen eerder in het Nederlands in de serie 'Palestijnse Drukken en Herdrukken' (januari/februari 1972, no 1). Jiryis behandelt achtereenvolgens de 'Wet op de Landbouw-nederzettingen', die hij in een historisch perspektief plaatst en de 'Wet op de Gedemobiliseerde Soldaten'. De eerste wet en zijn racistische toepassing wordt hieronder besproken. Het tweede deel is in de gedrukt brochure zelf opgenomen.

    RECENTE KNESSET-WETGEVING EN DE ARABIEREN IN ISRAEL

    kolonisatie van Palestina gaat door

    De problematiek rond de verhouding van de zionistische beweging tot de Arabieren in de joodse staat is weer eens opnieuw naar voren gekomen door twee recente wetten die de rechten van de Arabische bevolking in Israel beknotten. Uit verlangen zichzelf te beschermen als een joodse staat die gesticht is voor alle joden, waar ook ter wereld, heeft Israel in het verleden een verzameling wetten uitgevaardigd, die, gemeten naar de gebruikelijke maatstaven moeten worden aangemerkt als raciaal diskriminerend. De meeste van die wetten dateren uit de eerste jaren na de stichting van de staat. In 1950 werd de Wet op de Terugkeer afgekondigd, die aan elke jood, omdat hij jood is, toe staat naar Israel te emigreren; een recht dat de oorspronkelijke, Palestijnse bevolking wordt ontzegd. De Wet op de Israelische Nationaliteit, aangenomen in 1952, verleent het Israelische staatburgerschap min of meer automatisch aan alle joden, terwijl aan een reeks uitzonderlijk veeleisende voorwaarden moet worden voldaan, alvorens het verleend wordt aan (in het land geboren) Palestijnse Arabieren. Tussen 1950 en 1953 werden de meeste wetten op de land-onteigening aangenomen, die erop neerkwamen dat alleen Arabische grond in beslag werd genomen, te weten: de Wet op het Bezit van Afwezigen en de Wet op de Vordering van Land. [1]

    Ter verdediging van deze wetten voerden de Israeli's aan, dat zij beslist noodzakelijk waren, omdat ze essentieel waren voor de stichting van de zionistische staat. Het hoofddoel van de zionistische staat was het bijeenbrengen van de joden. Daarom werd het onontbeerlijk zoiets als de Wet op de Terugkeer aan te nemen en later de 'wet op de Israelische Nationaliteit', die tot op zekere hoogte op de eerste is gebaseerd. Alweer, zo beweren de Israeli's, waren de autoriteiten 'genoopt' gronden van Arabieren in beslag te nemen, om daar joden op te kunnen vestigen. Maar de twee recente wetten, die eens te meer ten koste gaan van de Arabische gemeenschap in Israel, verlenen een onmiskenbaar gewicht aan de gangbare Arabische opvatting, dat aan het zionisme een racistische denkwijze eigen is.

    Geen recht op grond

    De eerste van die nieuwe wetten, de 'Wet op de Landbouw-nederzettingen' (bepalingen voor het gebruik van landbouwgrond en water. 5727-1967), werd op 1 augustus 1967 door de Knesset (het Israelische parlement, red.) aangenomen. [2] Zijn belangrijkste gevolg is dat Arabieren een aandeel in enigerlei vorm in grond die in joods bezit is, wordt ontzegd. Op het eerste gezicht echter lijkt het een gewone civiele wet, aangenomen om "te voorzien in een belangrijk tekort in het systeem van landbouw-nederzettigen, dat in de afgelopen jaren aan het licht gekomen is", zoals de minister van landbouw het uitdrukte toen hij zijn wetsontwerp bij de Knesset indiende. [3]

    De redenen tot die indiening toelichtend, zei de minister vervolgens:

    Dat was eens de gedachte achter de verpachting van grond geweest, maar de zaken pakten anders uit, daar:

    Onwettig gebruik

    Lezing van de wet toont aan dat de positieve doeleinden waarover de minister van landbouw sprak, schijnen te zijn bereikt. De wet kent aan de overheid duidelijk uitgebreide bevoegdheden toe om af te rekenen met de schadelijke ontwikkelingen die hierboven werden genoemd. De artikelen 2, 3 en 6(a) zijn gewijd aan de persoon die "landbouwgrond bezit of daartoe gerechtigd is", of "de gebruiker voor wie een watertoewijzing is vastgesteld" en die "een onwettig gebruik" maakt van grond of water, behoudens de vergunning van de minister of zijn gemachtigde. (Zulke vergunningen worden zelden verleend). De overtreder stelt zich bloot aan "de beeindiging van zijn rechten op die landbouwgrond en van zijn persoonlijke toewijzing van irrigatiewater", "Onwettig gebruik" van landbouwgrond, waardoor de pachter de genoemde rechten kunnen worden ontnomen, wordt in de eerste bijlage van de wet als volgt omschreven:

    Alleen joden

    Op het eerste gezicht heeft de wet tot doel de bezitters van grond en water - eigendom van de staat Israel - te verhinderen grond en water op andere wijze te gebruiken dan door eigen middelen, of door onwettige exploitatie van de moeite en inspanningen van anderen. Maar het werkelijke doel van de wet is te voorkomen, dat Arabische boeren en landarbeiders zich verspreiden over joodse nederzettingen. De wet is gericht op instandhouding van de traditionele zionistische praktijk, dat alleen joden zich op de grond vestigen. Een praktijk die inhield, dat de meeste grond in Israel, ofschoon voor 1948 eigendom van Arabieren, thans onvervreemdbaar joodse grond is, die zelfs niet aan Arabieren kan worden verpacht. [7] Het probleem dat deze wet aanpakt, is dat na 1948 zich veel gevallen voordeden, waarin joden hun grond aan Arabische boeren verhuurden of Arabieren in dienst namen om al het eigenlijke boerenwerk te doen. De bepalingen van deze wet nu, dwingen de joodse kolonisten die Arabieren te ontslaan op straffe van ontzetting bij in gebreke blijven. Iedereen die niet vertrouwd is met de zionistisch-Israelische struktuur, in het heden en in het verleden, zal het waarschijnlijk moeilijk te begrijpen vinden hoe dergelijke maatregelen tot stand kunnen komen. In feite zijn ze slechts een voortzetting van een zionistische praktijk die zo oud is als de zionistische aktiviteiten in Palestina zelf.

    Herzl-doktrine

    In het begin van de twintiger - jaren ontwikkelden en aanvaardden alle geledingen van de zionistische arbeidersbeweging een doktrine die pleitte voor "inbezitneming van het land en van de arbeid" (Theodor Herzl: "Landergreifung"). Dat moest een stap zijn op weg naar de vestiging van de zionistische eenheid in Palestina. Zij, die deze stelling aanhingen, behoorden tot de meerderheid van de zionistische arbeidersbeweging, aanvankelijk Ahdut ha-Avodah geheten, wat later na de vereniging met andere partijen Mapai zou worden. Mapai werd de toonaangevende joodse partij in Palestina gedurende het Britse mandaat.

    Later werd het de regerende partij in Israel, een positie die zij nog steeds inneemt, nu onder de naam Israelische Arbeiders Partij. Het feit dat deze partij de meerderheid uitmaakte en zo de grootste vakbonden in Palestina beheerste (later de Histadroet in Israel), gevoegd bij het feit dat zij zeggenschap had over de grootste zionistische kolonisten-organisatie, Ha-Kibbutz ha-Me'uhad, maakte het gemakkelijker deze doktrine uit te voeren.

    Achter de woorden "inbezitneming van het land" lag de opvatting dat de zionistische beweging het bezit van de meeste gronden in Palestina moest verwerven, zodat de zionistische staat kon worden gevestigd op een hechte joodse grondslag. Deze gedachte leidde in het begin van deze eeuw tot de oprichting van het Joods Nationaal Fonds, dat gesticht werd om grond in Palestina aan te kopen als eeuwig eigendom van het joodse volk. Die grond kon niet aan anderen worden verkocht en alleen aan joden was het toegestaan ze te bewerken en te gebruiken, terwijl het absolute eigendomsrecht in handen bleef van het Fonds. Het Joods Nationaal Fonds heeft ook inderdaad nooit getracht te verhullen of te ontkennen dat dit zijn doel was. De grondregels van het Fonds, waarvan er verschillende nu nog van kracht zijn, na in 1954 door de Israelische regering te zijn gewettigd, beginnen met te verklaren dat het voornaamste doel van het Fonds is land en onroerende goederen te verwerven met alles wat daarbij hoort, met het oogmerk daarop joden en joden alleen te vestigen.

    In werkelijkheid slaagden de vereende inspanningen van het Fonds en de zionistische kolonisten-organisaties er niet in gedurende de mandaatsperiode meer dan 6 a 7 procent van het totale Palestijnse grondgebied uit handen van Arabieren aan te kopen. Die grond werd toegewezen aan oost-Europese joden, die er gebruik van maakten in overeenstemming met de slogan "bezit van het land", d.w.z. hun nederzettingen werden zuiver joods. Arabieren werden strikt geweerd.

    Verstrekkende gevolgen

    Het tweede deel van de stelling" bezetting van de arbeidsplaatsen", had voor de Arabieren al even vernietigende gevolgen. Vanaf het eerste begin probeerde de zionistische beweging aan de slogan een aantrekkelijk ideologisch tintje te geven, door te stellen, dat een politiek om alleen aan joodse en niet aan Arabische arbeiders werk te verschaffen, noodzakelijk was om de situatie van de joden te 'korrigeren' en hen weer te brengen tot een leven van handarbeid dat zij generaties lang niet meer gekend hadden. Maar het werd al spoedig duidelijk dat de kreet "bezetting van de arbeidsplaatsen", later gewijzigd in "hebreeuwse arbeid", in werkelijkheid het gevolg was van de leuze "bezit van de grond". Het was niet voldoende joodse nederzettingen te vestigen op de grond die uit handen van de Arabieren was 'bevrijd', ook moest het de Arabische arbeiders verhinderd worden in die nederzettingen te werken; zij het als gehuurde arbeiders of als zelfstandigen. Alleen zo kon de omvorming en de toekomst van Palestina als een joodse eenheid verzekerd worden.

    Typerende gebeurtenissen

    Enkele typerende gebeurtenissen die in de afgelopen 70 jaar plaatsvonden, zijn voldoende om de werkelijkheid te belichten die achter deze opvatting schuil ging. Zionistisch kritici, bijvoorbeeld, spreken met grote trots over wat in 1908 in Bet Shemen (Beit Arif) bij Lydda gebeurde, toen de zionistische beweging besloot een bos aan te planten, dat de naam van Herzl zou dragen. De joodse arbeiders in die streek groeven de bomen uit en plantten ze opnieuw in, omdat Arabische arbeiders ze als eersten hadden geplant. [8] Dr. Ruppin, het eerste hoofd van het Zionistisch Buro in Palestina, zegt openhartig in zijn memoires, dat hij Tel Aviv probeerde te bouwen met "hebreeuwse arbeid", maar dat hij die al vlug moest vervangen door Arabische arbeiders vanwege hun ervaring (en lage lonen), toen het eerste huis dat door joodse arbeiders werd opgetrokken, tijdens de bouw instortte. [9] Tijdens het Britse mandaat plachten de zionistische autoriteiten heel openlijk van het mandaatbestuur te eisen, dat een deel van de overheidswerken voorbehouden zou blijven aan joodse aannemers; dit overeenkomstig het principe van "hebreeuwse arbeid". [10]

    De zionistische machthebbers bleven trouw aan die gewoonte, ook na de stichting van de staat. Wij lezen bijv. dat een Israelische militaire gouverneur aan een beambte van het Joods Nationaal Fonds het verwijt maakt, dat in het noorden van Israel grond werd verpacht aan Arabische boeren. Het stelde hem niet gerust te horen dat die grond gelegen was in bergachtig terrein en dat er geen joden waren die de grond konden bewerken, omdat het onmogelijk was er 'landbouwmachines heen te brengen; er was dus geen reden het land niet aan Arabieren te verpachten en er zo toch nog enige winst uit te slepen. [11]
    Tezelfdertijd zond een andere beambte van het Fonds een memorandum aan zijn vriend Ben Zvi, de tweede president van Israel, over de noodzaak Galilea te 'verjoodsen'. Hij stelde voor dat het eigendom van landbouwgrond door de regering van Israel moest worden overgedragen aan het Joods Nationaal Fonds, zodat er geen sprake van kon zijn dat Arabieren zouden kunnen vragen die grond te gebruiken en er zo voordeel van hebben. Het Fonds werkt immers alleen in het belang van de joden en kan, zowel wettelijk als in de praktijk, verhinderen dat Arabieren zich zouden vestigen op zijn grondbezit; terwijl de regering, althans officieel, verplicht is zowel in het belang van joodse als Arabische burgers op te treden, en dus zo'n gedragslijn niet kan volgen. [12]

    Meningsverschillen over details

    Een van de belangrijkste doelstellingen van de instelling van een streng militair bestuur over de Arabieren in de eerste jaren na de stichting van de staat, was: de drastische beperking van hun bewegingsvrijheid, tenzij ze een reisvergunning konden bemachtigen van de militaire gouverneurs. Dit was ongetwijfeld bedoeld om te voorkomen dat Arabische arbeiders naar plaatsen, zouden trekken waar zij voor joodse kolonisten of in joodse nederzettingen konden werken. [13]

    Het idee van hebreeuwse arbeid was voor zionistisch links nooit een ondergeschikt probleem. Het heeft vaak geleid tot verhitte debatten tussen linkse groeperingen onderling, niet over de grondslagen, maar over detailkwesties en hun toepassing. Mapai bijv. riep op tot totale hebreeuwse arbeid; Ha-Shomer ha-Tzair (wat later Mapam werd) riep om een meerderheid van hebreeuwse arbeid [14], terwijl de federatie van joodse boeren onder leiding van Moshe Smilansky, vasthield aan "gemengde arbeid". [15]
    Deze verschillende standpunten leidden tot heftige vetes tussen al die groeperingen, met name in het begin van de dertiger jaren. In die tijd zag de Histadroet, de grootste vakbondsorganisatie, zich gesteld voor de oppositie van joodse werkgevers in de oude landbouwkolonies, zoals Ha-Derah, Zakhron Yacov, Kfar Saba, Metula enz. Deze waren voor de aanvang van de georganiseerde zionistische aktiviteit in Palestina gesticht met steun van baron de Rothschild en van partikulier kapitaal uit andere bronnen.
    De Histadroet zag geen andere uitweg dan de vorming van 'piketten', die bij joodse boomgaarden op wacht werden gezet om te verhinderen dat Arabische arbeiders hun werk zouden bereiken. De Histadroet paste die taktiek op grotere schaal toe en betrok er ook andere joodse groeperingen bij. In de lente van 1934 bijv. werden enkele leden van zulke piketten gearresteerd (onder hen bevond zich ook Pinhas Sapir, de latere minister van financiën) en gevangen gezet. [16] Daarop riep de Histadroet joodse intellektuelen op zich bij de piketten aan te sluiten, om zo van hun misnoegen blijk te geven. Vele joodse dichters en schrijvers gaven gevolg aan de oproep en vervingen de gevangen piketleden. [17] Een van de grootste joodse dichters, Shaul Chernichovski, en de schrijver Agnon (die later de Nobelprijs voor letterkunde kreeg) namen aan de aktie deel. Nog in datzelfde seizoen begon de Histadroet joodse arbeiders te rekruteren uit niet bij de landbouw betrokken beroepen, zoals bouwvakkers. Zij werden opgeroepen hun banen in de steek te laten en zich te voegen bij de landbouwers in de kolonies, die zo dringend om mankracht verlegen zaten. Die maatregel werd genomen om te verhinderen dat de joodse nederzettingen Arabische arbeiders in dienst zouden nemen. Toen bleek dat zelfs die extra krachten niet bij machte waren het tekort aan te vullen, riep de Histadroet joodse leerlingen uit de scholen op tot vrijwilligerswerk in de landbouw in plaats van Arabische arbeiders. In een verklaring die daartoe werd verspreid, werd hun bezworen dat de verdediging van hebreeuwse arbeid de verdediging betekende van het zionistische bestaan en van de zionistische toekomst in het land. De houding van de Histadroet en van de zionistische leiders bleef onveranderd gedurende de hele mandaatperiode tot 1948, toen door de stichting van de staat een situatie ontstond die hen tot veranderingen dwong. De redenen voor die wijziging vallen in drie kategorieen uiteen:

    Uitbuiting

    De kombinatie van deze faktoren heeft ertoe geleid dat honderden, zo niet duizenden Arabische landarbeiders terugkeerden naar de joodse landbouwkolonies als dagloners of als partners. Velen van worden op de grofste manier uitgebuit, wat echter het enige alternatief is voor werkloosheid. [21] Een gevolg daarvan is, dat de Arabische boer en zijn gezin vaak elke dag van het jaar moet werken om de helft, of minder van de oogst te krijgen aan het eind van het jaar. De landeigenaar daarentegen krijgt de andere helft of meer van de oogst, alleen omdat hij de grond in bezit heeft. Die praktijk is zo gewoon geworden in veel joodse nederzettingen, dat het een reaktie heeft opgeroepen bij de belangrijkste vertegenwoordigers van het 'puristische' denken binnen het zionistische establishment. Hoge ambtenaren van het Landbouwcentrum en van de diverse zionistische kolonisten-organisaties sloegen alarm, gebrand als ze waren op de handhaving van een exklusief joodse staat, die niet door Arabische elementen zou worden verstoord. Zij wezen op het gevaar dat deze arbeiders zouden terugkeren naar de (vroeger) Arabische grond door hun werk als dagloner of door samenwerking met joodse boeren, nadat zij van diezelfde grond waren verdreven door middel van onteigeningen, waartoe de hiervoor genoemde wetten de gelegenheid hadden geboden. Deze kringen deden daarom hun uiterste best zich ervan te verzekeren dat de wet die we nu bespreken, zou worden aangenomen, in een poging het 'gevaar' te keren en de verspreiding ervan tegen te gaan.

    Om ons een idee te vormen hoe ernstig de gevolgen van deze wet zullen zijn voor de Arabische arbeiders, moeten we ons realiseren dat hij betrekking heeft op meer dan 90% van het bouwland in Israel, dat eigendom is van de Israelische Grondkamer en van het Joods Nationaal Fonds.

    Parlementsdebatten

    Om een beter idee te krijgen van wat de wet werkelijk inhoudt, loont het de moeite eens te zien wat erover gezegd werd door leden van de oppositie tijdens de debatten in het parlement. Ter verklaring van zijn standpunt zei het kamerlid Uri Avneri:

    Het verloste land

    Het parlementslid Taufiq Toubi, zei er dit over:

    Ondanks de zware beschuldigingen die door deze afgevaardigden voor het forum van de Knesset en de publieke opinie tegen de regering en haar politiek werden ingebracht, achtte geen enkele minister of regeringswoordvoerder, noch een van de afgevaardigden van de regeringskoalitie in het parlement, het raadzaam op de beschuldigingen in te gaan of ook maar een enkel woord te zeggen om ze te weerleggen.

    Het is duidelijk, dat ondanks de bevoegdheden die de wet aan de autoriteiten verleent, het doe1 niet bereikt is waarvoor hij werd ontworpen; nog onlangs werd in Israel bekend gemaakt, dat de wet zal worden gewijzigd en nog strenger zal worden. Het doel is te voorkomen dat Arabische arbeid zich verspreidt over joodse nederzettingen, iets wat de wet in zijn huidige vorm niet heeft kunnen verhinderen. [25] Tezelfdertijd verklaarde de minister van arbeid, dat 'het gevaar' bestaat dat de bouw in Israel door Arabische arbeiders wordt overgenomen, en dat hij van plan was een voorstel in te dienen tot regeringsmaatregelen ter vermindering van het aantal Arabische arbeiders in deze sektor. [26]

    Zo is het duidelijk, dat ook nu nog de bewering van kracht is, dat de zionistische beweging steeds gekant is geweest tegen Arabische arbeid - in de tijd van het mandaat onder de kreet "hebreeuwse arbeid" en in de eerste jaren na de stichting van de staat (totdat Arabische arbeiders werden geaksepteerd als leden van de Histadroet in 1960) onder de leuze 'georganiseerde arbeid'. Het enige verschil is dat de slogan veranderd is. In plaats van hebreeuwse of georganiseerde arbeid, heet het nu "ideologische arbeid", die Arabieren van werk moet uitsluiten onder het voorwendsel dat het voor joden ideologisch gezien onjuist is om de arbeid van niet-joden te exploiteren.

    ***************************

    Noten:

    [1] Zie voor verdere details Sabri Jiryis; The Arabs in Israel, 1948-1966 (Beiroet: The Institute for Palestine Studies, 1968), pp. 55-99 en 178-79.

    [2] Wetten van de staat Israel, Vol. 21 (1966/67) p. 105 (Hebr.)

    [3] De Knesset-Debatten (1-10-67), p. 155 (Hebr.)

    [4] Het Keren Kayemet Ie-Israel (Joods Nationaal Fonds) werd in 1901 opgericht om land aan te kopen dat het onvervreemdbaar eigendom van het joodse volk zou worden.

    [5] De Knesset-Debatten (1-10-67), p. 155.

    [6] Idem.

    [7] Zie art. 3(a) van de Akte van Oprichting van het Joods Nationaal Fonds; Saatscourant, IIYalkut Hapirsumin" (Bunde 1 Bekendmakingen), no 354, (10-6-1954), p. 1196.

    [8] B. Dinur, ed., Geschiedenisboek van de Haganah, Tel Aviv: Ma'rachat, 1955. Deel I, p. 144 (Hebr.); Alex Bein, Geschiedenis van de zionistische kolonisatie, Tel Aviv, (Masada), 1970, p. 43 (Hebr.); Yitshak Greenbaum, De zionistische beweging, Tel Aviv (Reuven Mass), 1957, deel III, p. 121 (Hebr.).

    [9] Arthur Ruppin; Hoofdstukken uit mijn leven, Tel Aviv (Am Oved) 1968, deel II, p. 147 (Hebr.).

    [10] Moshe Sharett; Politiek Dagboek, 1936, Tel Aviv (Am Oved) 1968, pp. 50-51 (Hebr.).

    [11] Moshe Goldenberg; Keren Kayemet bestaat nog steeds, Tel Aviv (Sifriat Poalim) 1965, pp. 222-23 (Hebr.).

    [12] Youssef Nahmani; De man uit Galilea, Tel Aviv (Masada) 1969, pp. 117-20, (Hebr.).

    [13] Yoram Ben Porath; The Arab Labour Force in Israel, Jeruzalem (The Maurice Falk Institute for Economic Research in Israel), 1966, p. 52.

    [14] Peretz Mirhav; Geschiedenis van de arbeidersbeweging in het land Israel, Tel Aviv (Sifriat Poalim) 1967, pp. 120-23 (Hebr. ).

    [15] Moshe Smilansky; Hoofdstukken uit de geschiedenis der kolonisten, Tel Aviv (Dvir), 1959, deel II, boek V, pp. 49-51 (Hebr. ).

    [16] Moshe Braslawski; Geschiedenis van de arbeidersbeweging in Israel, Tel Aviv (Ha-Kibbutz ha-Me'uhad), 1957, deel II, p. 183 (Hebr.).

    [17] Zvi Ben-Shoshan; Geschiedenis van de arbeidersbeweging in Israel, Tel Aviv (Am Oved), 1966, deel II, p. 218 (Hebr.).

    [18] Statistical Abstract of Israel; 1970, pp. 272-75. Idem 1969, pp. 258-59.

    [19] Zie Sabri Jiryis, The Arabs in Israel, pp: 80-81.

    [20] Idem, p. 165.

    [21] Idem, pp. 165-66.

    [22] Uri Avneri verwijst hier naar de Israelische wet op het bezit van afwezigen van 1950. Sub I (b), III (b) en I (c) bepaalt deze wet dat in Israel woonachtige Arabieren, die tijdelijk een toevlucht hadden gezocht in aangrenzend Arabisch gebied, wegens de gevechten in hun stad of dorp in 1948 en die daarna naar hun huizen terugkeerden, beschouwd moesten worden als afwezigen, die hun eigendomsrechten verbeurd hadden, zelfs als het gebied waar zij een heenkomen hadden gezocht uiteindelijk toch binnen de grenzen van de staat Israel viel. Zulke gevallen deden zich veelvuldig voor en de rigoureuze wijze waarop de Israelische autoriteiten de wet uitvoerden, schiep een klasse van'aanwezig-afwezigen' en veroorzaakte grote verbolgenheid onder de Arabische gemeenschap in Israel. De nasleep daarvan is nog steeds voelbaar.

    [23] Knesset-Debatten (31-10-1966), pp. 164-65.

    [24] Idem, pp. 166-69.

    [25] Davar, (ochtendblad van de Histadroet), 6-11-1970; 4-12-70.

    [26] Radio-interview met de Israelische minister van arbeid op de dag van de arbeid, 1 mei 1971.

    Enschede, 10 sept. 2007 (RM); update/taalcorrectie: 2 dec. 2010 (RM)