Hartinfarct |
![]() |
|
![]() |
![]() |
![]() |
||||
Stabiele
verstopping
|
Plaquebeschadiging
|
Afsluitende
thrombus
|
Symptomen Het eerste symptoom van een hartinfarct is meestal een onaangenaam gevoel in de borst, of ronduit pijn in de borst. De pijn is voornamelijk substernaal (=onder het borstbeen) gelegen, maar kan uitstralen naar links en rechts in de borst, naar de kaken, schouder(s) of naar de rug tussen de schouderbladen. De pijn kan zeer hevig zijn en wordt vaak als levensbedreigend ervaren. Naast pijn treden vaak vegetatieve reacties op: transpireren, braken, syncope (flauwvallen), lage bloeddruk. Later raakt het sympathische systeem overactief door de reactie op angst en pijn, waardoor een snelle hartslag ontstaat, ook met transpireren, maar ook een hoge arteriële bloeddruk. Bij lichamelijk onderzoek worden niet veel afwijkingen gevonden indien de pijn goed bestreden is en de patiënt tot rust gekomen is. De vroege complicaties zijn ritmestoornissen en myocarddysfunctie waardoor hartfalen ontstaat, met als uiting longstuwing (backward failure) (hart pomp niet genoeg waardoor het bloed in de longen blijft), of en veel erger, een te laag hartminuutvolume (forward failure) (=shock: Het hart pompt te weinig bloed per minuut rond). Hartfalen met als uiting longstuwing komt zeer frequent voor in het beloop van het acute infarct. In de eerste twee dagen zal 60% van de patiënten dit in meer of mindere mate vertonen. De symptomen zijn sinustachycardie (hart slaat te snel), een derde harttoon, crepitaties over de longen (vocht in de longen) en longvaatstuwing op de röntgenfoto. Ernstig falen kan longoedeem veroorzaken. Bij meting van de druk in de arteria pulmonalis (longslagader) wordt een wiggedruk van 16 mmHg (millimeter kwik) of meer gevonden. Hartfalen met een te laag hartminuutvolume of cardiogene shock wordt soms in de vroege fase van het infarct gezien. De kenmerken zijn: sinustachycardie, een bleke, koud aanvoelende patient, transpirerend, soms mentaal in de war, een systolische bloeddruk (bovendruk) lager dan 100 mmHg, hoge drukken in de arteria pulmonalis (wiggedruk hoger dan 20 mmHg) en een urineproduktie van minder dan 20 ml per uur. Het optreden van cardiogene shock is een teken van ernstige beschadiging van het myocard (hartspier), waarbij meer dan 40% van de wand van de linker kamer geinfarceerd (dood) is. De prognose hiervan is slecht. |
|
Diagnose |
![]() |
De diagnostiek
van het acute infarct berust op drie bevindingen: de anamnese of klinische
presentatie (symptomen die direct zijn waar te nemen), typische elektrocardiografische
bevindingen (mbv hartmonitor) en abnormale serum-enzymen.
(De produktie van verschillende enzymen slaan tijdens en na een hartinfarct
een beetje op hol. Door nauwkeurig de concentratie van de betreffende
enzymen te meten op verschillende tijdstippen, kan men de diagnose van
acute infarct stellen.) |
Het elektrocardiogram toont bijna altijd afwijkingen tijdens een aanval van acute myocardischemie (zuurstoftekort van de hartspier). Allereerst ontstaan veranderingen in de repolarisatie, die zich uiten in ST-segmentverschuiving vanaf de basislijn. Zo ontstaat ST-segmentdepressie of -elevatie. Blijft de ischemie (zuurstoftekort) staat necrose (celdood), dan zal ook de depolarisatiefase van het myocard veranderen. Necrotisch weefsel kan namelijk niet elektrisch worden geactiveerd, zodat het ECG ter plekke een elektrisch 'gat' registreert. Zo wordt een Q-golf op het ECG gezien waar die niet hoort. Bepaalde serum-enzymen zijn in hoge concentraties in de hartspier aanwezig. Wanneer necrose optreedt, komen ze vrij in de bloedbaan. De hoeveelheid van deze enzymen in het bloed zal bij hartspierbeschadiging stijgen ten opzichte van de norm en bij herstel na enkele dagen dalen. |
De totale hoeveelheid enzymen die vrijkomt is een maat voor de grootte van het infarct. Afhankelijk van de gevoeligheid van de gebruikte enzymbepalingen kunnen de diverse enzymen verhoogd zijn op bepaalde tijdstippen na het optreden van necrose. Verhoging van het CK-MB-enzym is vrijwel diagnostisch voor myocardnecrose.De diagnose hartinfarct berust idealiter op de aanwezigheid van pijn op de borst gedurende minimaal dertig minuten, het ontstaan van een Q-golf op het ECG en ten minste twee verschillende serum-enzymen die tweemaal boven de norm verhoogd zijn. Het is echter vaak onmogelijk om aan deze criteria te voldoen. |
|
|
|
|
Is om de een of andere rede het infarct niet herkend in de acute fase en zijn er geen verschijnselen van decompensatio cordis (hartfalen), dan zal opname op dag drie of later waarschijnlijk niet veel nut meer hebben. Verdere behandeling kan dan ook thuis plaatsvinden. |
Trombolyse (=oplossen van de bloedprop) In de eerste zes uur na het begin van de pijn is het nog mogelijk de infarctgrootte gunstig te beïnvloeden door ervoor te zorgen dat er weer bloed stroomt door het gebied dat afgesloten was. Wanneer trombolyse wordt bewerkstelligd in deze eerste uren zal minder necrose (celdood) optreden, minder myocard (hartspier) worden vernietigd en dientengevolge zal de myocarddisfunctie (disfunctioneren van het hart) later geringer zijn. Er wordt naar gestreeft iedereen met een gegronde verdenking op een myocardinfarct (pijn op de borst en ennstige eschemische repolarisatiestoornissen op het ECG) een trombolitische behandeling te geven. Bloedpropjes worden op deze manier opgelost. Zuurstoftoediening is nuttig wanneer er arteriële zuurstofonderverzadiging bestaat. Zijn er tekenen van kortademigheid, longoedeem of cardiogene shock, dan is zuurstoftoediening als bijkomende therapie eveneens nuttig. Geruststelling en eventueel toediening van sedativa kunnen een goede uitwerking hebben. Een onrustige, angstige patiënt zal meer zuurstof gebruiken dan een tevreden mens die goed, of althans redelijk slaapt. |
Cardiogene
shock |