Trombose en longembolie Bloed vervoert via slagaders
en aders zuurstof en andere voedings- en afvalstoffen door het menselijk lichaam. Slagaders zijn bloedvaten die zuurstofrijk bloed van het hart naar het lichaam leiden. Door de aders stroomt het zuurstofarme bloed met
afvalstoffen van het lichaam terug naar het hart. In Nederland lijden naar schatting 20.000 mensen per jaar aan een vorm van trombose, een aandoening waarbij zich een bloedstolsel vormt op de vaatwand in een van de
aders. Als een gedeelte van dat bloedstolsel loslaat van de vaatwand, wordt het door de bloedstroom meegevoerd naar andere delen van het lichaam en spreekt men van een embolie. Komt het stolsel in de long terecht, dan
heet dit een longembolie. Als de bloedstolling en de stoffen die het bloed vloeibaar moeten houden, niet meer met elkaar in evenwicht zijn, kan trombose optreden.
Er ontstaat een bloedstolsel zonder dat er een wond is. Het stolsel zet zich vast aan de wand van een bloedvat. Dit belemmert de bloedstroom en kan de wand van het bloedvat beschadigen. Als een bloedstolsel zich
vormt in een ader die diep tussen spieren ligt en deze ader geheel of gedeeltelijk afsluit, spreekt men van een diep veneuze trombose. In de meeste gevallen treedt een diep veneuze trombose op in de benen of in het
bekken. Ook kan een gedeelte van het stolsel loslaten en met het bloed worden meegevoerd naar andere delen van het lichaam. Zo'n losgelaten stolsel heet een embolus. Als dit stukje bloedstolsel via het hart in een
bloedvat van de longen terechtkomt en dit afsluit, ontstaat een longembolie. Hierdoor wordtt een deel van de long uitgeschakeld. Trombose kan worden aangetoond met behulp van een echo. Hierbij worden de bloedvaten en
daarmee ook het bloedstolsel zichtbaar gemaakt door geluidsgolven. Als de vaten die diep in het been liggen, met een echo niet goed te beoordelen zijn, wordt een röntgenonderzoek van de aders van het been gedaan. Bij
verdenking van een longembolie wordt een longscan gemaakt. Er wordt dan een licht radioactieve stof in een ader van de arm gespoten en fotografeert een speciale camera de radioactiviteit in de longen. Een longembolie
kan ook worden geconstateerd met behulp van catheterisatie. Behandeling Trombose en een
longembolie moeten behandeld worden met antistollingsmiddelen. Er wordt gestart met heparine, een medicijn dat het samenklonteren tegengaat en met antistollingstabletten. Als er trombose in het been bestaat, schrijft de
arts naast medicijnen ook een steunkous voor die ca. 2 jaar gedragen wordt. De medicijnbehandeling bij een bekkentrombose is dezelfde als die bij een minder uitgebreide trombose. In zeldzame gevallen blijft het been
pijnlijk en gezwollen, omdat het bloed niet voldoende uit het been kan terugstromen. Soms wordt dan een operatie uitgevoerd. Als de situatie het nodig maakt of als de heparine per infuus moet worden toegediend, is
opname in het ziekenhuis noodzakelijk. Meestal duurt zo'n opname één tot twee weken. Na ontslag uit het ziekenhuis wordt de bloedverdunnende behandeling voortgezet en door de trombosedienst bij u in de buurt
gecontroleerd. |