Verslag van een stage bij BSO/IMCC

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

begeleiding BSO:

J. Vader

 

begeleiding Universiteit Twente:

F.B.J. Min

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

oktober 1995

Remco Koffijberg

 

 

 

 

1.1 Inleiding...........................................................................................................................................................

2. BSO/ORIGIN........................................................................................................................................................

2.1 Missie..................................................................................................................................................................

2.2 Organisatie....................................................................................................................................................

2.3 Financiën.........................................................................................................................................................

3. IMCC......................................................................................................................................................................

3.1 missie..................................................................................................................................................................

3.2 markt................................................................................................................................................................

3.3 communicatie naar de full service cellen..............................................................................

3.4 medewerkers................................................................................................................................................

3.5 ................................................................................................................................................................................

4. Authorware...................................................................................................................................................

4.1 Inleiding...........................................................................................................................................................

4.2 Algemene beschrijving............................................................................................................................

4.2.1 multiplatform..............................................................................................................................................

4.2.2 object authoring.........................................................................................................................................

4.2.3 Multimedia..................................................................................................................................................

4.2.4 Extensible Architecture............................................................................................................................

4.2.5 Digital Video..............................................................................................................................................

4.3 Iconen................................................................................................................................................................

5. ...............................................................................................................................................................................

5.1 Afsluiting.....................................................................................................................................................

6. RAPID..................................................................................................................................................................

6.1 Inleiding.........................................................................................................................................................

6.2 Object Layout.............................................................................................................................................

6.2.1 Primitive objects......................................................................................................................................

6.2.2 Active objects............................................................................................................................................

6.2.3 Nongraphic objects.................................................................................................................................

6.2.4 Drag ‘n drop.............................................................................................................................................

6.3 Logic Editor..................................................................................................................................................

6.3.1 Modes.........................................................................................................................................................

6.3.2 transities....................................................................................................................................................

6.4 Prototyper...................................................................................................................................................

7. Reflektie.........................................................................................................................................................

8. Referenties:..................................................................................................................................................

 


 

1.1     Inleiding

Als voorbereiding op het afstudeerwerk bij een bedrijf wordt van de Toegepaste Onderwijskunde-student een stageverslag verwacht. Dit verslag beschrijft een oriëntatie op de werkplek, het bedrijf en de doctoraalopdracht. Mijn stage is uitgevoerd bij BSO/IMCC; een Competence Center op het gebied van interactieve media.

 

Dit verslag bestaat uit twee delen. Eerst volgt een beschrijving van BSO in het algemeen en IMCC in het bijzonder, daarna een beschrijving van mijn activiteiten. In de stageperiode heb ik een begin gemaakt met het leren programmeren in twee auteurstalen; RAPID en Authorware. Dit verslag bevat een beschrijving van beide systemen.

 

2.     BSO/ORIGIN

BSO/ORIGIN is een internationale organisatie waar ruim 5600 mensen werken. BSO/ORIGIN heeft een netto omzet van 816 miljoen gulden (1994). Het bedrijf biedt diensten aan op het gebied van informatietechnologie. Daarbij richt het zich vooral op grote klanten; het criterium daarvoor is minimaal 5000 medewerkers of een omzet van meer dan 1 miljard dollar per jaar.          

 

BSO/ORIGIN is verdeeld in een groot aantal zelfstandige werkmaatschappijen of full service cellen. Binnen het kader van enkele centersal opgestelde kwaliteits- en communicatiestandaards voeren ze hun eigen beleid en zijn uitsluitend voor de centersle financiering afhankelijk van de moedermaatschappij.

 

BSO/ORIGIN is ontstaan in 1976 uit de Nederlandse vestiging van GTE, een Amerikaanse telefoonmaatschappij. Dit bedrijf stootte enkele vestigingen in Europa af. Eckart Wintzen, de oprichter en president van BSO/ORIGIN heeft de Nederlandse vestiging overgenomen via een management buy-out. Begin jaren 90 werd de interne automatiseringsafdeling van Philips (genaamd ORIGIN) overgenomen. Sinds april 1991 is BSO 100% eigenaar van ORIGIN. In Nederland bestaan zowel BSO- als ORIGIN vestigingen. Daarnaast wordt op enkele gebieden nauw samengewerkt me Philips Communication & Processing Sevices (C&P).

2.1     Missie

De missie is geformuleerd op basis van vijf belangrijke punten: (1) de diensten, (2) de klant, (3) de medewerker, (4) de aandeelhouders, (5) het milieu. De missie komt terug in het jaarverslag en in brochures over solliciteren bij BSO/ORIGIN.

 

(1) de diensten.

Het leveren van hoogwaardige diensten voor de introductie en het gebruik van informatie en communicatie technologieën.

 

(2) de klant.

Het opbouwen van langdurige relaties met de overheid en grote organisaties in het bedrijfsleven, die gebaseerd zijn op kwaliteit, tevredenheid en persoonlijke aandacht.

 

(3) de medewerker.

Het bieden van een optimaal bereikbare bevrediging in het werk en de persoonlijk ontwikkeling bieden door een open, gelijke, eerlijke en stimulerende relatie met de medewerkers.

 

(4) de aandeelhouders.

Het verlenen van diensten  op een degelijke financiële basis met een gezonde winst, zonder dat de continuïteit van de organisatie in gevaar komt.

 

(5) het milieu.

Het werk zo doen dat een positieve sociale en economische bijdrage wordt geleverd aan de maatschappij terwijl de toch al zo schaarse natuurlijke rijkdommen van onze planeet zo min mogelijk worden belast.

 

2.2     Organisatie

BSO kent een cellenstructuur. Dit houdt in dat er een aantal “zelfvoorzienende” bedrijfseenheden zijn. Deze cellen zijn gegroepeerd in clusters. Het management van een cluster is verantwoordelijk voor winst, maar delegeert  maximale bevoegdheid aan het celmanagement. 

 

Om toch gezien te worden als een geïntegreerde onderneming, moeten alle cellen werken volgens dezelfde normen. Deze liggen op het gebied van kwaliteit, imago, marketing mix, gedragscode en internationale samenwerkingsverbanden.

 

Er zijn twee soorten cellen; Full Service Cellen (FSC)  en Competence Centers (CC). Full Service Cellen leveren maatwerk-automatisering voor bedrijven en ondersteunende diensten voor het management. Sommige Full Service Cellen zijn gericht op slechts een klant. Deze besteedt al zijn IT activiteiten dan uit aan de cel. Dit soort cellen heten “Application Facilities Management” (AFM).  Er zijn vier AFM-cellen in Nederland. Daarnaast is er “Advies”.  Deze afdeling verzorgt adviezen in verband met de introductie van informatietechnologie.

 

Er zijn tien Competence Centers. Deze zijn gespecialiseerd in een bepaald werkveld. Zij proberen kennis over te dragen naar de full service cellen. De CC’s worden hieronder kort besproken (zie PR/CC, 1994).

 

Executive Information Systems Competence Center (EISCC).

Houdt zich bezig met projecten op het gebied van management informatie voorziening, trend analyses, beleidsondersteunende en beleidsvoorbereidende systemen zoals simulaties.

 

Human Performance Competence Center (HPCC).

Het HPCC adviseert opdrachtgevers over de wijze waarop de effectiviteit van het menselijk functioneren binnen hun organisatie meetbaar kan worden vergroot. Daarnaast houdt het zich bezig met het vorm geven aan het lerend en zelfsturend vermogen van een organisatie. HPCC ondersteund ook de IT-implementatie in organisaties.

 

 

 

 

Image Processing Competence Center (IPCC).

Image processing is het electronisch opslaan van papieren informatie met optische media. In het IPCC is kennis verzameld over methoden en technieken betreffende deze vorm van informatie opslag.

 

Interactive Media Competence Center (IMCC).

Het IMCC adviseert opdrachtgevers over het gebruik van multimediale systemen ter verbetering van de interne en externe communicatie. Trainingen op CD-ROM of

CD-I, geïntegreerde leer/helpsystemen op de werkplek, points of information, points of sales, verkoopdemo’s en Internet presentaties zijn voorbeelden van de produkten die worden ontworpen en gerealiseerd.

 

Quality Management Compence Center (QMCC).

Dit center is een groep van consultants die is voortgekomen uit de succesvolle ondersteuning van het eigen ISO- 9001 certificeringsprogramma dat in 1991 is gestart. Zij hebben kennis opgebouwd mbt het Capability Maturity Model van het Software Engineering Institute, Total Quality Management en het EFQM award assessment model. Belangrijk onderdeel van kwaliteitsmanagement binnen BSO/ORIGIN is de RAINBOW-methodiek voor contract-management die mede is ontwikkeld door QMCC.

 

SAP Competence Center (SAPCC).

SAP is een softwarepakket waarmee binnen grote organisaties wordt geautomatiseerd. Het bestaat uit een groot aantal modules die gestandaardiseerd zijn. Afhankelijk van de organisatie waar het geïmplementeerd wordt, worden de juiste modules gekozen.  Er zijn de wereld maar enkele bedrijven die dit pakket mogen implementeren. Het SAPCC is er daar een van. Naast het toepassen van de kennis over SAP zoekt het center ook naar nieuwe produkten.

 

Standard Applications Competence Center (SACC).

Het SACC richt zich op de specifieke problematiek van standaardpakketten en de ontwikkelingen op dat terrein. Het houdt zich bezig met de uitvoering en begeleiding van selectieprocessen van standaardpakketten. Een tweede taak is procesleiding bij de overgang die het gevolg is van implementatie van standaardpakketten.

 

Telebusiness Competence Center (TCC).

Het TCC adviseert en ondersteunt de full service cellen bij het toegankelijk maken van de markt ervoor elektronisch zakendoen, ofwel tele-business. Dit betreft met name het goedkoper en flexibeler organiseren van logistiek, marketing & sales en service. TCC is gesplitst in een vijftal kennisgebieden: Telemarketing,  Call Centers, Data based Marketing, Interactieve Media en Card Services.

 

Technische Infrastructuren Competence Centers (TICC).

Het TICC ondersteunt opdrachtgevers bij het maken van strategische keuzes voor de inzet en het beheer van de technische hulpmiddelen voor IT. De aangeboden diensten zijn: strategie-studies, visie ontwikkeling , ontwikkelen van architecturen en haalbaarheidsonderzoeken.

 

Triton Alliance Management Compentence Center (TAMCC).

De missie van het TAMCC  is het wereldwijd ontwikkelen en onderhouden van de samenwerking tussen BSO/ORIGIN en Baan en het ontwikkelen van service-produkten en marketing-activiteiten. Baan is de in Barneveld gevestigde produktontwikkelaar van TRITON. TRITON is een bekend pakket voor de ondersteuning van de meest voorkomende vormen van produktie.

2.3     Financiën

BSO/ORIGIN is een groeiend bedrijf, met name in Latijns Amerika en Azië. Ongeveer de helft van de omzet wordt behaald in Nederland. Alhoewel de omzet is gestegen van 392 miljoen gulden in 1990 naar 816 miljoen gulden in 1994, zijn de netto inkomsten per aandeel gezakt van  f3,54 in 1990 naar f0,59 in 1994. Er zijn inmiddels 8.574.301 aandelen in omloop. Het eigen vermogen is bijna 50 miljoen gulden (Annual Report,1994).

 

BSO/ORIGIN is een van de weinige bedrijven die naast een financieel jaarverslag ook de schade die zij het milieu toebrengt probeert uit te drukken in geld. Dit gebeurt in het Environmental Report. Het blijkt dat de grootste vervuiler bij BSO/ORIGIN het vervoer per auto is; een post van 3.178.000 gulden per jaar.  Het totale bedrag dat nodig zou zijn om het milieu te herstellen is f 4.292.000. (Annual Report, 1994)

 

3.     IMCC

IMCC is samen met HPCC per 1 januari 1995 ontstaan uit BSO/Instruction Technology, in het kader van de herstructurering van BSO/Nederland. IMCC is begonnen met 14,6 directe medewerkers, 2 managers en 1 directiesecretaresse. In oktober zijn er al 22 medewerkers en de verwachte omzet ligt rond de drie miljoen gulden. BSO/IMCC is gespecialiseerd op drie toepassingsgebieden van interactieve media: opleiding & training, performance support en marketing & communicatie.

3.1     missie

De missie van /IMCC luidt alsvolgt:

BSO/IMCC verhoogt voor haar opdrachtgevers de kwaliteit van in- en externe communicatie en informatievoorziening door toepassing van interactieve media binnen de primaire en ondersteunende processen.

3.2     markt

De totale markt in Nederland voor interactieve media werd in 1993 geschat op 30 miljoen gulden. In 1994 was er een groei van 20% naar 36 miljoen gulden. In 1995 zal IMCC daar ongeveer 3 miljoen van voor haar rekening nemen. Vrijwel alle marktvoorspellers zijn zeer positief over de groei op de Nederlandse multimedia markt.

 

De belangrijkste klanten van IMCC zijn Philips en KPN. Daarnaast worden er opdrachten uitgevoerd bij Shell, Unilever, Procter & Gamble, verschillende ministeries en overheden, Rabobank, AKZO, SVB, Ahrend, Fokker, Audatex en Boskalis.

 

De grootste concurrenten van IMCC zijn Andersen Consulting ECC (75 werknemers) en Bureau Interactieve Trainingen (35 werknemers). Daarnaast zijn er vele kleine creatieve studio's die voornamelijk stand-alone toepassingen maken.

3.3     communicatie naar de full service cellen

IMCC heeft een overlap in haar dienstverlening met andere competence centers; met name Human Performance CC en Telebusiness CC. Het is dus van belang voor IMCC om duidelijk te communiceren over haar specifieke mogelijkheden. Het is de bedoeling dat de full-service cellen op de hoogte zijn van de activiteiten van IMCC en daarmee nieuwe opdrachten binnenhalen.

 

De full service cellen worden op verschillende manieren benaderd. Er zijn verschillende presentaties en gesprekken over IMCC bij de full service cel die al dan niet op regelmatige tijden plaatsvinden. Daarnaast is er de nieuwsbrief  “Intermedium” die bericht over actuele projecten waarop 300 BSO-ers zijn geabonneerd.

 

Tenslotte is er de IMCD. Dit is een interactief tijdschrift op cd-rom, bedoeld voor de managers van full service cellen. Hierin is onder andere een database opgenomen van alle projectreferenties van IMCC.

 

3.4     medewerkers

Het aantal medewerkers van IMCC is in 1995 gegroeid en de verwachting is dat deze groei zal doorzetten. Op dit moment is de verdeling van functies binnen IMCC alsvolgt:

 

Tabel 1.Funktieverdeling binnen IMCC

 

functie niveau

aantal medewerkers bij IMCC

senior consultant

0

consultant

1

projectleider

1

ontwerper/teamleider

9

specificator/vormgever

5

programmeur

3

junior programmeur/ontwerper

0

trainee

2

 

 


4.     Authorware

4.1     Inleiding.

Binnen IMCC wordt voor het programmeren van interactieve toepassingen veel gebruik gemaakt van de auteursomgeving Authorware. Tijdens mijn stageperiode heb ik ook kennisgemaakt met dit programma. Als neerslag van mijn stage-activiteiten volgt hieronder een beschrijving van het programma Authorware, gevolgd door een beschrijving van een programma dat nog nooit bij IMCC is gebruikt, namelijk RAPID.

4.2     Algemene beschrijving.

Authorware Professional 2.0 is een applicatie voor CBT ontwikkelaars, gemaakt door Macro Media. Inmiddels is versie 3.0 al op de markt. Deze beschrijving richt zich echter nog op versie 2.0. Er zijn vijf belangrijke aspecten te onderscheiden aan Authorware: (1) multiplatform, (2) object authoring, (3) multimedia, (4) extensible architecture en (5) digital video. (Milheim, 1994).

4.2.1     multiplatform

Authorware is ontwikkeld voor twee platforms. Voor Windows is er Authorware Professional for Windows (APW) en voor Macintosh is er Authorware Professsional for the Macintosh (APM) Het is goed mogelijk om een programma uit APM over te zetten naar APW. Andersom is dit niet mogelijk. Bij IMCC wordt gewerkt met APW. Op dit moment vindt er een overgang plaats van versie 2.0 naar versie 3.0.

4.2.2     object authoring

In tegenstelling tot traditionele computertalen als Pascal, wordt  bij APW de structuur van een programma grafisch weergegeven. In deze structuur wordt met behulp van elf soorten iconen duidelijk gemaakt wat er in het programma gebeurt. Deze iconen kunnen worden geplaatst op de flow-line. Dit is een lijn op het beeldscherm die aangeeft hoe verschillende iconen met elkaar in verbinding staan. Deze lijn is ook een duidelijke tijdslijn omdat het de volgorde bepaalt waarin de gebruiker de informatie uiteindelijk te zien krijgt. Ontwerpers kunnen met deze lijn verschillende paden bouwen zodat de cursist een ideaal leerpad kan volgen.


 

 

Figuur 1. Een flowline in Authorware met verschillende iconen.

 

 

Ieder icoon heeft een andere inhoud. Er is hierbij onderscheid gemaakt in tekeningen, geluid, video, animatie, interactie etc. De totaal elf verschillende iconen worden verderop in deze tekst besproken.

4.2.3     Multimedia

Het is mogelijk om zelf met Authorware tekst en tekeningen te creëren. Er kunnen ook externe files worden geïmporteerd. Dit geeft de mogelijkheid om andere editors te gebruiken die meer mogelijkheden hebben om een grafisch bestand te bewerken.

 

Daarnaast kan er video worden geïmporteerd en kunnen geluidsbestanden worden aangeroepen. In Authorware zelf kunnen ook animaties worden gedefinieerd of geïmporteerd uit bijvoorbeeld MacroMind Director. Kortom, Authorware is multimediaal.

4.2.4     Extensible Architecture

Het is mogelijk om vanuit Authorware een andere applicatie te staren en later weer terug te keren. Bovendien ondersteunt Authorware de Windows Dynamic Link Libraries. Een interessante mogelijkheid in dit geval is de mogelijkheid om RAPID  te gebruiken in een Authorwareprogramma.

4.2.5     Digital Video

Een belangrijke ontwikkeling op het gebied van CBT is de mogelijkheid om video in een programma te gebruiken. Dit is in Authorware mogelijk met behulp van QuickTime en met Video for Windows, twee Windows-applicaties voor het gebruik van videobeelden.

 

 

 

 

 

4.3     Iconen.

De basis van het programmeren in Authorware is het plaatsen van iconen op de flowline. Hiermee wordt de structuur van het programma vastgelegd. De iconen staan in de kantlijn en kunnen met behulp van de muis versleept worden. Ieder icoon kan daarna worden ingevuld. Daarnaast kan ieder icoon een naam krijgen. Om een indruk te krijgen van de verschillende mogelijkheden worden de verschillende iconen hieronder besproken.

 

 

display icon.

Hierin worden grafische afbeeldingen op het scherm geplaatst. Er kunnen verschillende display-icons over elkaar heen op het scherm zichtbaar worden. Bijvoorbeeld met een achtergrondfoto en een met de titel van een programma. Binnen het icoon is een eenvoudige grafische editor beschikbaar voor de programmeur. Hiermee kunnen tekst en tekeningen worden aangemaakt. Er kunnen ook afbeeldingen worden geïmporteerd.

 

 

animation icon.

Hiermee kunnen objecten over het scherm worden bewogen. Er zijn vijf verschillende manieren van animatie: fixed destination (een rechte lijn waarvan alleen begin en einde worden aangegeven), fixed path  (waarbij het hele pad wordt gedefinieerd), scaled path (een object wordt geplaatst op een pad op basis van de waarde van een variabele) , linear scale (een object wordt op basis van de waarde van een variabele, op een lineaire schaal geplaatst) en tenslotte scaled X-Y (een object beweegt naar een plek op basis van twee variabelen).

 

 

Figuur 2.

Het keuzescherm voor de verschillende typen van animatie in Authorware 2.0

 

 

 

erase icon.

Alle informatie in een display icon kan hiermee worden verwijderd van het scherm. Er kunnen ook meerdere display icons tegelijkertijd worden verwijderd. Deze functie zit ook “ingebakken” sommige andere iconen, zoals het interactie-icoon (wordt verderop besproken). Daarom kan het gebruik van het erase-icon tot een minimum beperkt worden. Het is mogelijk om aan het weghalen van de informatie allerlei effecten toe te kennen; zoals “dissolve”, “spiral” en “barn doors”.

 

 

wait icon.

Met dit icoon wordt bereikt dat het programma een aantal seconden in de “wachtstand” wordt gezet. Het aantal seconden kan vooraf bepaald worden. Ook is er de mogelijkheid dit icoon zo in te stellen dat er gewacht wordt totdat de cursist een bepaalde actie uitvoert. Dit kan het indrukken van een willekeurige toets zijn, of een klik met de muis.

 

 

decision icon.

Hier beslist het programma welk pad de cursist zal volgen. Dit kan op basis van willekeur zijn, in opeenvolgende volgorde of op basis van de waarde van een variabele. De waarde van de variabele moet dan gelijk zijn aan het volgnummer van het pad. Als er bijvoorbeeld drie paden zijn, worden deze automatische als een, twee en drie herkend.

 

De optie van het willekeurige pad kan worden ingesteld om rekening te houden met eerder gekozen paden. Het decision-icon kiest dan willekeurig uit alle paden die nog niet eerder gekozen zijn.

 

 

Figuur3. De mogelijke instellingen van een decision-icon.

 

 

interaction icon.

Dit icoon bepaalt ook welk pad er gevolgd gaat worden, maar nu op basis van de invoer van de gebruiker. Dit kan tekst zijn, het aanklikken van een button of “touch area”. Dit is een vlak op het scherm dat actief wordt als de cursist er met zijn muispijltje overheen komt.

 

Ook kunnen andere variabelen meespelen zoals de tijd dat een gebruiker wacht om een antwoord te geven of het aantal keren dat de vraag herhaald is omdat de gebruiker het foute antwoord gaf.

 

Figuur 4. De mogelijke instellingen van een interaction-icon.

 

calculation icon.

Dit icoon wordt gebruikt om berekeningen te maken, beweringen te evalueren, strings te manipuleren en speciale functies uit te voeren. In Authorware zelf zitten meer dan 200 systeemvariabelen en functies. De variabelen zijn ondergebracht in een bibliotheek in de categorieën “interaction”, “decision”, “time”, “video”, “graphics”, general, file user. Functies kennen een onderscheid in “math”, “character”, “time”, “jump”, “video”, “graphics”, “general”, “file” en “user”. Het voert te ver om hier verder op deze functies en variabelen in te gaan.

 

 

map icon.

Dit icoon voegt niets toe voor de gebruiker. Het is bedoeld om het programma beter te struktureren. Met dit icoon is het mogelijk om een aantal andere iconen te groeperen. Zij vormen dan automatisch een ander niveau.

 

 

movie icon.

Hiermee kunnen een aantal graphics snel na elkaar op het scherm worden getoond zodat zij een film lijken. De presentatie wordt gecontroleerd door een variabele. Hierin kan ook een animatie worden ingelezen en afgespeeld die is gemaakt in een externe editor.

 

Figuur 5. De mogelijker instellingen van een movie-icon.

 

sound icon.

Om audio op te nemen of af te spelen. Het is geschikt voor zowel gedigitaliseerde spraak als muziek en geluidseffecten.

 

 

video icon.

Dit icoon wordt gebruikt om video beelden te besturen. Deze beelden kunnen van een videorecorder komen, maar ook van een cd-rom of een beeldplaat.


 

 

Figuur 6. De mogelijke instellingen van een video-icon.

 

4.4     Afsluiting.

Authorware is een makkelijk aan te leren ontwikkelomgeving die in handen van een ervaren gebruiker zeer veel mogelijkheden biedt. Dit is af te lezen aan de toepassingen die met dit “gereedschap” binnen IMCC te vinden zijn.

 

Het overzicht binnen Authorware is goed te bewaren door het gebruik van iconen en aparte niveau’s. Bij iets ingewikkelder toepassingen worden er veel commando’s “weggestopt” in de calculation-icons. Dit gaat ten koste van de overzichtelijkheid. Uiteindelijk wordt Authorware dan een programmeertaal die vergelijkbaar is met bijvoorbeeld Basic of Pascal.

 

De toepassing van het map-icon kan de overzichtelijkheid ten goede komen, omdat een aantal andere icons daardoor onzichtbaar worden. Als er echter in een map weer een map gebruikt wordt, gaat dit tenkoste van de snelheid waarmee verschillende onderdelen kunnen worden opgezocht.

 

 

 

 


5.     RAPID

5.1     Inleiding.

RAPID is gebouwd om de funktionaliteiten van nog niet gerealiseerde produkten op een beeldscherm te kunnen simuleren. Zo kunnen ze uitgeprobeerd worden voordat de produkten daadwerkelijk tastbaar zijn. Het blijkt dat deze simulaties goed als een basis kunnen dienen voor het trainen van mensen op apparaten. De ontwikkeltijd voor deze simulaties zou heel erg kort moeten zijn. Daarom heet het pakket RAPID Simulation & Training.

 

Het maken van een programma in RAPID begint bij de Object Layout. Er kunnen verschillende objecten worden gedefinieerd of ingeladen. Daarna wordt er een state-transistion tree gebouwd in de Logic Editor. Een state-transition tree is een boomstructuur waarin de verschillende states worden beschreven en de overgangen (transitions)  tussen de states worden gedefinieerd (Hatley & Pirbhai, 1987). Met een state wordt een toestand bedoeld waarin een systeem zich bevindt. Iedere toestand kan als een aparte state worden beschreven.

 

Tenslotte kan het programma getest worden met behulp van de Prototyper. Van de logische structuur kan het programma zelf een “logic chart” genereren. Dit is een overzicht van de gebruikte logica. Een voorbeeld van een logic chart is figuur 7.

 

Figuur 7. Voorbeeld van een Logic Chart, gegenereerd door RAPID

5.2     Object Layout

In de Object Layout heeft de gebruiker de beschikking over 20 soorten objecten. Iedere soort bestaat uit een aantal verschillende versies. Bijvoorbeeld: de soort “flat pushbutton” kent een ronde en twee vierkante varianten. Het voordeel van het gebruik van een object is dat het een aantal eigenschappen bezit die automatisch in de Logic Editor kunnen worden gebruikt. Zo kan een button ingedrukt, grijs of verstopt zijn. In de Logic Editor kunnen dit condities zijn voor het uitvoeren van een actie.

 

In de Object Layout bevinden zich algemene tekenpakket functies als cut, copy, paste, undo, group/ungroup, send to back, send to front, align, center, grid, color etc. In vergelijking met moderne specialistische tekenpakketten als Adobe Illustrator of Corel Draw zijn de functies vrij beperkt. Er kunnen wel afbeeldingen uit deze pakketten worden ingeladen.

 

De objecten zijn grofweg te verdelen in drie categorieën: primitive, active en nongraphic objects. De grafische objecten kunnen de eigenschap “drag ‘n drop” toegekend krijgen.

5.2.1     Primitive objects

Deze categorie bestaat uit eenvoudige grafische objecten zoals cirkels, lijnen en vlakken. Zij hebben eigenschappen zoals “is placed on” of “is overlapping”. Verder kunnen ze zichtbaar en onzichtbaar gemaakt worden.

5.2.2     Active objects

Dit zijn alle objecten die als het ware een afspiegeling zijn van de werkelijkheid. Zij hebben dan ook zoveel mogelijk de eigenschappen van werkelijke objecten. Het zijn metertjes, knoppen, pijpleidingen, lampen, schakelaars en schuifjes. Ze kunnen open, dicht, aan, uit, een waarde van een variabele aannemen en aangesloten zijn (of juist niet). Voor de vormgeving van de objecten is de gebruiker in principe afhankelijk van de ingebouwde standaarden van RAPID. Alle objecten kunnen daarin van een grootte veranderen en de kleur kan ook worden ingesteld. De vorm ligt in de Object Layout vast. Voor het veranderen van de vorm kan gebruik gemaakt worden van de Object Editor.

 

De Object Editor is een apart onderdeel van RAPID waarin de standaard-eigenschappen van “active objects” kunnen worden toegekend aan bitmap-plaatjes die iedere vorm kunnen aannemen. Voor iedere eigenschap of “state” is dan een apart plaatje vereist. Voor een schakelaar met drie standen kunnen bijvoorbeeld drie gescande foto’s worden ingeladen waarop de schakelaar telkens een andere waarde aanwijst. De “totale” schakelaar kan daarna bewaard worden onder een zelf te kiezen naam en opgeroepen worden in de Object Layout.

5.2.3     Nongraphic objects

Deze objecten worden niet op het scherm gerepresenteerd, maar vervullen wel een functie in de Logic Editor. Het betreft communicatie via Dynamic Links, variabelen, arrays, random getallen, strings, holders (waarmee de eigenschappen van een groep objecten kunnen worden gemanipuleerd) en de datum en tijdsaanduiding.

 

5.2.4     Drag ‘n drop

Drag ‘n drop is een eigenschap die kan worden toegekend aan grafische objecten. Deze eigenschap maakt dat de uiteindelijke gebruiker van het programma een object met zijn muis kan verslepen en op een andere plaats neerzetten. Objecten die deze eigenschap niet toegekend krijgen staan onverplaatsbaar op het scherm.

5.3     Logic Editor

Zoals gezegd is het logische deel van RAPID opgebouwd uit toestanden en overgangen. RAPID noemt de toestanden echter modes.

 

5.3.1     Modes

Modes kunnen worden opgebouwd in een boomstructuur; de mode tree. Iedere mode krijgt daarin een aparte naam en een plaats in de hiërarchie. Als een bepaalde mode niet actief is, worden al de “child-modes” (die lager in de hiërarchie staan) ook inactief.

 

 

Figuur 8. Voorbeeld van een mode-tree in RAPID.

 

Er is een onderscheid tussen modes die elkaar uitsluiten (zoals “lamp aan of uit”) en modes die tegelijkertijd kunnen voorkomen (zoals “lamp aan en pomp uit”). Deze laatste modes worden weergegeven met een blauwe kleur, de eerste in zwart.

 

Aan een mode kunnen een aantal activiteiten worden toegekend. Bijvoorbeeld: doe de lamp aan, vergelijk twee waarden, zet variabele X op nul.  Deze activiteiten kunnen op drie momenten uitgevoerd worden: op het moment dat de mode actief wordt (entry), tijdens de mode (mode) en als de mode verlaten wordt (exit). De entry en exit activiteiten worden eenmalig uitgevoerd. De mode activiteiten worden steeds opnieuw doorlopen zolang de mode actief is.

 

 

 

 

 

 

 


Figuur 9. Overzicht van soorten activiteiten in een mode.

5.3.2     transities

Het is mogelijk om van de ene naar de andere mode te springen. Dit heet een transitie. Een transitie wordt uitgevoerd als er aan vooraf gedefinieerde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden heten in RAPID “triggers”. Eerst wordt een bestemming (de naam van een mode) en daarna de bijbehorende trigger(s) gedefinieerd. 

 

Een trigger kan een conditie zijn (“a>= 75”) of een event (“Object1 is overlapping Object 2” of “Button2 is in”). Een conditie is een toestand die moet worden getest. Een event is een toestand die ergens anders in het programma optreedt. Deze wordt als het ware altijd automatisch getest. Het programma reageert dus zodra dit event plaatsvindt.

 

Bij een transitie kunnen ook een of meerdere acties worden uitgevoerd. Een actie is in principe hetzelfde als een activiteit, maar een activiteit wordt bij een mode uitgevoerd en een actie bij een transitie.

 

 

 

 

 

 

 


Figuur 10. Het verschil tussen acties en activiteiten in de RAPID- terminologie.

 

 

Iedere mode heeft dus de mogelijkheid om (a) een aantal activiteiten uit te voeren op verschillende momenten (entry, mode en exit), (b) de mogelijkheid om te verspringen naar andere modes als een trigger “waar” is en (c) tijdens de sprong een aantal acties te kunnen uitvoeren.

 

De modes kunnen worden bekeken in de Mode Browser.

 

Figuur 11. Voorbeeld van de Mode Browser bij de mode “Battery_Very_Low”

 

Het construeren van verschillende modes kan foutloos gebeuren omdat alle objecten met hun eigenschappen uit een lijst kunnen worden geselecteerd. Het is wel moeilijk om in een lange lijst van activiteiten of transities het overzicht te houden. Er moet dan gebruik gemaakt worden van de scrollbars.

5.4     Prototyper

In de Prototyper kan het gemaakte programma worden bekeken door de ogen van een gebruiker. De Prototyper is bedoeld om een programma te testen. Een mogelijkheid daarbij is om alle acties van de gebruiker op te slaan in een file zodat deze later bestudeerd kunnen worden. Ook kunnen de acties teruggespeeld worden.

 

 

 


6.     Reflektie.

 

BSO/ORIGIN is in de informatiseringsbranche een bijzonder bedrijf. Het heeft als opvallendste kenmerken een platte structuur en een grote aandacht voor het milieu. BSO/ORIGIN heeft als groot bedrijf veel voordelen ten opzichte van kleine bedrijven bij het binnenhalen van opdrachten. Ten eerste kunnen zij putten uit een veel grotere ervaring. Daarnaast kunnen zij de continuïteit van hun bedrijf garanderen.

 

De platte structuur is ook goed merkbaar in het IMCC. Er is weinig bureaucratie en de beslissingen zijn snel genomen.Dit komt natuurlijk ook omdat IMCC een klein aantal medewerkers kent.

 

BSO/IMCC is een Competence Center. Het zou dus voorop moeten lopen in nieuwe technieken en toepassingen. Als de verschillende produkten van IMCC worden bekeken blijkt dat de beperkingen niet zozeer worden veroorzaakt door de gebruikte ontwikkelsoftware, maar eerder door de wensen en budgetten van de klanten.

 

Tijdens mijn stage bij BSO/IMCC heb ik gekeken naar twee auteurssystemen. Authorware is duidelijk bedoeld om courseware te ontwikkelen, RAPID om simulaties snel vorm te geven. In het vervolg van mijn doctoraalopdracht zal ik een aantal programma’s schrijven waaruit de voor- en nadelen van de systemen in de praktijk worden getoetst. BSO/IMCC werkt zelf al enige tijd met Authorware. De vraag is of RAPID een waardevolle aanvulling hierop is.

 

Mijn voorlopige conclusie is dat Authorware een grotere verscheidenheid aan funkties kent dan RAPID. RAPID is duidelijk bedoeld voor het ontwikkelen van simulaties. Het is opgebouwd volgens de verschillende toestanden die een systeem kent.

 

Authorware staat duidelijk in de traditie van pakketten als TAIGA en EDUC. Deze pakketten zijn bedoeld om de lesinhoud als een interactief boek te presenteren. De opbouw van het programma is lineair, met de mogelijkheid om verschillende paden te volgen. Ieder pad wordt daarbij gerepresenteerd door een aparte lijn in het programma.

 

Een belangrijke vraag in het vervolgonderzoek zal de mate zijn waarin beide programma’s kunnen samenwerken. RAPID  kan dan worden ingezet voor de realisatie van de simulatie en Authorware voor de realisatie van de bijbehorende instructie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


7.     Referenties:

 

 

(1995) Back down to earth   BSO/ORIGIN     (brochure)

 

(1995)  BSO Annual Report 1994. Amsterdam: de Bussy Ellerman Harms bv.

 

(1994) Human energy into information   PR/CC            (brochure)

 

Milheim, W.D. (1994) Authoring-Systems Software for Computer-Based Training        New Jersey:     Educational Technology Publications.

(1995) Using Authorware MacroMedia inc: San Fransisco.

 

(1995) RAPID Simulation and Training, User Manual  Emultek Ltd.: Jerusalem.