Het hier beschreven onderzoek is een experiment met video-observatie bij een select aantal proefpersonen om tot een uitspraak te kunnen komen over drie van de vijf genoemde leermodellen.
het rooster. De indeling van de groepen was als in tabel 1 is aangegeven. Het experiment was om logistieke redenen verdeeld over drie dagen.
Tabel 1. De indeling van de groepen en het soort experiment per dagdeel |
| Dag 1 | Dag 2 | Dag 3 |
9.00 tot 12.00 |
les (1.5 uur) en training (1 uur) (groep A,B,C,D,E) |
opdrachten en casussen (groep B) |
opdrachten en casussen (groep D) |
14.00 tot 17.00 |
opdrachten en casussen (groep A) |
opdrachten en casussen (groep C) |
wetenschappelijk experiment (groep E) |
De voorbereidende les voor alle proefpersonen vond plaats op de eerste van de drie dagen in een apart lokaal. De experimenten volgde dan op een van de overige dagen. In totaal deed ieder persoon 5 uur aan een van de experimenten mee.
Het programma
Het computersimulatieprogramma dat voor de experimenten gekozen was waren de computersimulatieprogramma's AORTA en CARDIO. Het computersimulatieprogramma AORTA is te gebruiken om enkele speciale aspecten van aderverkalking in de bloedvaten te kunnen simuleren. Het programma was uitgekozen, omdat daar in de loop van de tijd veel ervaring en onderzoek mee gedaan is, zowel elders (RL, Maastricht en AMC, Amsterdam) als bij de Universiteit Twente zelf. Oude versies van het computersimulatieprogramma AORTA en CARDIO werden en worden nog steeds, op vrij grote schaal, in het eerste jaars curriculum van twee faculteiten van de Rijksuniversiteit Limburg gebruikt om studenten inzicht te laten krijgen in oorzaak/gevolg-relaties bij eenvoudige fysiologie problemen. De fysiologiekennis die nodig is voor het programma AORTA is in principe goed uit te leggen aan elke afgestudeerde VWO-er. Een eerste jaars onderwijskunde-student, met een positieve instelling om iets buiten zijn directe interesse te tonen, moest hier redelijkerwijs geen problemen mee hebben. Van Schaick Zillesen toonde dat bij dit computersimulatieprogramma al eerder, grotendeels aan. [1]
de les
De les was een soort college fysiologie. De behandelde stof betrof begrippen en relaties die nodig waren om een basis te hebben om het computersimulatieprogramma AORTA te kunnen begrijpen. De begrippen rekbaarheid van een bloedvat, weerstand die het bloed in een vat ondervindt, bloeddruk in de ventrikel, etc. kwamen in hun samenhang aan de orde. Het college duurde iets minder dan 75 minuten. Afgesproken werd dat de groepen na afloop van de les wel met elkaar mochten praten over de stof, omdat dat in werkelijkheid bij een practicum in een echt curriculum ook gebeurt. Desondanks werd er gevraagd zo min mogelijk te praten over de stof.
de technische training
Om problemen met het voor de eerste keer gebruiken van 'windowing' en 'muisbestuurde' software zo klein mogelijk te houden werden de afzonderlijke groepen kort getraind met een geheel ander computersimulatieprogramma, maar wel van het zelfde type. Daarvoor werd het computersimulatieprogramma CHEMIE geschikt bevonden. Hiermee was een technische training mogelijk voor het 'klikken in windows en icons', het werken met 'rol-menu's', het instellen van parameters met een 'scroll bar' en het 'runnen' van een wiskundig model, zoals bij MacTHESIS software het geval is. Voor deze 'hands-on experiences' waren drie afzonderlijke computeropstellingen neer gezet in het laboratorium: drie oefenplekken voor 5 groepen van in het totaal 10 studenten. Dat bleek voldoende. Er werd geassisteerd door de projectleider indien er vragen waren. De proefpersonen zijn verder nog in de gelegenheid geweest om enkele demonstraties met andere MacTHESIS software te aanschouwen. Daarna werden de voorbereidingen afgesloten. De proefpersonen werden de daarop volgende dagen verwacht terug te komen. Een groep begon dezelfde middag, aansluitend op de les en de training.
het verloop van de experimenten
De proefpersonen dienden zo kort mogelijk op elkaar het experiment te ondergaan. Om logistieke redenen was dit niet anders mogelijk dan verspreid over vijf aaneengesloten dagdelen. De indeling van de groepen inclusief de volgorde is in tabel 1 te zien. De proefpersonen kregen allemaal dezelfde handleiding en dezelfde werkbladen. Van de projectleider kregen zij mondeling (door een microfoon van uit de regiekamer) een opdracht om een bepaalde 'opdracht', een bepaalde 'casus' of een bepaald 'experiment' te doen.
Tabel 2. De indeling type experiment per groep; 29 experimenten
door 5 groepen; keuze uit 5 'opdrachten', 3 'casussen' en 2 'experimenten'. |
Groep A | Groep B | Groep C | Groep D | Groep E |
opdracht 1 (1) | opdracht 1 (8) | opdracht 1 (14) | opdracht 1 (20) | opdracht 1 (25) |
opdracht 2 (2) | opdracht 3 (9) | opdracht 4 (15) | opdracht 2 (21) | opdracht 4 (26) |
opdracht 3 (3) | opdracht 5 (11) | opdracht 5 (16) | opdracht 4 (22) | casus 2 (27) |
opdracht 4 (4) | opdracht 4 (10) | casus 2[1] (17) | casus 2 (23) | experiment 1 (28) |
opdracht 5 (5) | casus 2 (12) | casus 3 (18) | casus 3 (24) | experiment 1 (29) |
casus 1 (x) | casus 3 (13) | experiment 1 (19) |
casus 2 (6) |
casus 3 (7) |
7 | 6 | 6 | 5 | 5 (totaal per groep) |
De indeling van de soorten van opdrachten per groep is in tabel 2 te zien. Groep A heeft 7 experimenten gedaan, groep B: 6 stuks, groep C: 6 stuks, groep D: 5 stuks en groep E: 5 stuks. Groep A, B en D hebben uitsluitend opdrachten en casussen gedaan, de andere groepen, C en E, hebben ook een of twee 'wetenschappelijke experimenten' gedaan. Het experiment met casus 1 in groep A is mislukt, het experiment met casus 2 in groep C is ook gedeeltelijk mislukt. Voor het gehele experiment als zodanig, is er met deze tekortkomingen rekening gehouden. Het aantal geslaagde experimenten (29 stuks) bleek ruim voldoende voor conclusies, voorzichtige conclusies.
Resultaten
De resultaten van de experimenten zijn minutieus op tape vastgelegde beelden, geluid en beeldschermgegevens van elke groep proefpersonen en van elke type experiment. Uit al deze gegevens en uit registraties van waarnemingen vanuit de regiekamer zoals geregistreerd in een logboek kon als eerste de duur van elk de experimenten worden bepaald.
Tabel 3. De tijdsduur van elk experiment afzonderlijk. |
Opdracht 1 | Opdracht 2 | Opdracht 3 | Opdracht 4 | Opdracht 5 |
6 min | opdracht 1 (8) | opdracht 1 (14) | opdracht 1 (20) | opdracht 1 (25) |
6 min | opdracht 3 (9) | opdracht 4 (15) | opdracht 2 (21) | opdracht 4 (26) |
6 min | opdracht 5 (11) | opdracht 5 (16) | opdracht 4 (22) | casus 2 (27) |
6 min | opdracht 4 (10) | casus 2[1] (17) | casus 2 (23) | experiment 1 (28) |
6 min | opdracht 4 (10) | casus 2[1] (17) | casus 2 (23) | experiment 1 (28) |
Casus 1 | Casus 2 | Casus 3 |
22 min | 6 min | 9 min |
| 6 min | 9 min |
| 6 min | 9 min |
| 6 min | 9 min |
| 6 min | 9 min |
Experiment 1 (digi) | Experiment 2 (digi) | Experiment 3 (symp) |
28 min | 17 min | 11 min |
In tabel 3 is te zien dat de opdrachten minimaal 1 minuut en 46 seconden duurden en maximaal 15 minuten en 54 seconden. Bij het uitvoeren van een casus blijkt de tijdsduur minimaal 5 minuten en 48 seconden te duren en maximaal 19 minuten en 38 seconden. Voor de 'wetenschappelijke experimenten' varieerde dit tussen de 11 minuten en 42 seconden (minimaal) en 28 minuten en 6 seconden (maximaal).
de analyse
De analyse van alle soorten van handelingen zoals geregistreerd werden op de videobanden was een langdurig karwei. Aanvankelijk werd begonnen met een tiental codes af te spreken om elke type handeling mee te kunnen indelen. Later werden dit 21 codes. Er was een code voor 'het runnen van het model', voor het 'intervenieren in het model' en voor het 'inspecteren van variabelen'. Na afloop van de eerste analyses van leren door een opdracht te maken werden sommige codes samengevoegd tot een nieuwe code. Tenslotte bleven de volgende 16 codes over:
R: runnen van het model
CR: casus aanzetten en runnen van model
S: stoppen van het model
I: intervenieren in het model (met scroll bar)
I1: intervenieren (technisch goed gegaan)
I2: intervenieren (technisch fout gegaan)
IN: inspecteren van waarden van variabelen
L: lezen van tekst van werkblad of uit leerlinghandleiding
D: discussie over wat men ziet
O: opschrijven van hypothese / opschrijven van resultaten
K: klaar met opdracht, casus of 'wetenschappelijk experiment'
N: nabespreking met de assistent
Z+D: opzoeken van iets en discussie daarover
O+D: opschrijven van iets en discussie daarover
R+T: runnen en toetsen van de hypothese
int: interventie van de projectleider
De eerste analyses van de opdrachten van alle groepen, de experimenten 4, 10, 15, 22 en 26 leverden een serie 'code-strings' op. In figuur 4 (hier tabel 5) zijn deze code-strings op een bepaalde (overzichtelijke) manier naast elkaar gezet. Om tot een goede analyse te kunnen komen, is er op een bepaalde manier duidelijkheid geschapen door bepaalde punten van karakteristieke serie codes door horizontale lijnen te verbinden. Meestal blijkt dat overeen te komen met de begin- en eindpunten van blokken in het leermodel. Deze horizontale lijnen maakten een makkelijkere (visuele) analyse mogelijk. De resultaten met deze methode van 'handmatige, visuele patroonherkenning' zeggen met name iets over de tijdsduur per handeling en het (gemiddeld) aantal malen dat een lerende een bepaalde serie handelingen in het leermodel verricht.
Tabel 4. Andere gegevens van de vijf experimenten. Deze gegevens zijn verzameld uit de door de proefgroepen ingevulde werkbladen. Groep A en E hebben het meeste geleerd. Groep B en D ook wel. Groep C heeft er echter niet veel van begrepen. |
| Groep A | Groep B | Groep C | Groep D | Groep E |
Vraag 4 | lager | hoger | hoger | hoger | hoger |
| lager | hoger | hoger | hoger | hoger |
| lager | hoger | hoger | hoger | hoger |
Vraag 6 | lager | hoger | hoger | hoger | hoger |
| lager | hoger | hoger | hoger | hoger |
Vraag 7 | x | x | x | x | x |
Vraag 8 | lager | hoger | hoger | hoger | hoger |
Vraag 9 | als ... | als ... | als ... | als ... | als ... |
Leerresultaat | goed | goed | fout | deels goed | goed |
Van belang is hierbij op te merken dat groep C niet veel begrepen hebben van de stof of van het programma en groep D niet alles goed had. Die gegevens dienen iets lager gewaardeerd te worden. De overige groepen scoorden voldoende en hun resultaten konden verder prima gebruikt worden.
Tabel 5. De uitgewerkte code-strings van de experimenten van 5 groepen met opdracht 4. Tussen de kenmerkende periodes zijn 'horizontale' lijnen aangebracht om tijdens het analyseren van de ruwe data een betere patroonherkenning mogelijk te maken. (Die lijnen zijn hier nog niet getekend.) |
| Experiment 4 | Experiment 10 | Experiment 15 | Experiment 22 | Experiment 26 |
xxx |
R 11
CR 4
S 7
I 8
I1 6
I2 7
IN ...
L ...
D ...
O ...
K ...
N ...
Z+D ...
O+D ...
R+T ...
int ...
| R 11
CR 4
S 7
I 8
I1 6
I2 7
IN ...
L ...
D ...
O ...
K ...
N ...
Z+D ...
O+D ...
R+T ...
int ...
| R 11
CR 4
S 7
I 8
I1 6
I2 7
IN ...
L ...
D ...
O ...
K ...
N ...
Z+D ...
O+D ...
R+T ...
int ...
| R 11
CR 4
S 7
I 8
I1 6
I2 7
IN ...
...
N ...
Z+D ...
O+D ...
R+T ...
int ...
| R 11
CR 4
S 7
I 8
I1 6
I2 7
IN ...
.........
O+D ...
R+T ...
int ...
|
Uit deze code-strings bleek het mogelijk een nieuw concept model voor het 'leren door het maken van een opdracht' op te stellen. Het bleek niet alleen in kwalitatieve, maar ook in kwantitatieve zin mogelijk te zijn. Dat laatste wordt o.a. bepaald door het (gemiddelde) aantal malen dat proefpersonen een bepaalde 'lus' in een leermodel doorlopen. Bij alle experimenten kan een gemiddelde doorloop-tijd gevonden worden. Daarmee is een waarschijnlijkheid van een 'verblijf in een lus' -dus een handeling met een computersimulatieprogramma- te berekenen.
Figuur 5 geeft het resultaat van de analyses van deze manier van leren aan. Het is een nieuw versie van het leermodel voor het 'leren met een opdracht'. In een latere onderzoek zullen wij trachten dit model nog meer te verfijnen.
Een derde soort resultaat dat werd verkregen waren de gegevens die de studenten op hun werkbladen hadden geregistreerd. In tabel 4 staan deze gegevens met veronderstellingen, oplossingen en aantekeningen.
Figuur 5. Het kwantitatieve leermodel voor 'leren met een opdracht'. Dit tweede concept model van het leermodel van 'leren met een opdracht' zoals hier besproken is. Het aantal proefpersonen is 10. De codes staan vermeld bij de blokken. In de lussen zijn incidentele verblijftijden, maar ook de gemiddelde verblijftijd, neergezet. (Figuur is og niet aangepast.)
Discussie/conclusies.
De conclusie die uit deze eerste analyse van de eerste vijf experimenten voor het opstellen van leermodellen konden worden getrokken waren positief. Uit de eerste serie code-strings is na langdurig zoeken, combineren en analyseren een werkbare, tweede versie van het 'leermodel' voor
het 'leren door het maken van opdrachten' voortgekomen. De belangrijkste hindernis bleek te zijn om de ruwe data goed te verdelen in karakteristieke series korte code-strings. Na een goed rangschikking is patroonherkenning mogelijk. De onderzoekers hopen met het opgestelde eerste leermodel een goed inzicht te verkrijgen in het leren met dit type computersimulatieprogrammatuur. Tevens hopen zij beter inzicht in de problemen te verkrijgen die zich bij de lerende voordoen. Dit, met name om betere ontwerpregels te verkrijgen voor dit type computersimulatieprogramma's, zoals die gemaakt worden met het MacTHESIS systeem.
In een vervolg artikel over het pilot-onderzoek met het computersimulatieprogramma AORTA en CARDIO zullen de resultaten met betrekking tot de overige manieren van leren de kwantitatieve leermodellen beschreven worden.[7]
Enschede, 1991; online available 1996; texts and tables updated 4 jan. 2002.
*) De schrijver dankt mw. M. Stolp, studente Toegepaste Onderwijskunde en student assistent bij het practicum 'Computersimulatie als leermiddel' (193510), voor het uitwerken van de tapes met ruwe data en het coderen van de fragmenten.
**) Tevens dankt hij diverse medewerkers van de AV-sectie van het TO-lab, met name: J. Schmitz en J. Oosterhuis voor het uitwerken van het idee van de observatie opstelling en de videoregistratie.
Referenties.
[1] Min F.B.M., M. Renkema, B.Reimerink and P.G. van Schaick Zillesen, MacTHESIS: A design system for educational computer simulation; proceedings of the EURIT 86 conference, Pergamon, London (Editors: Tj. Plomp and J. Moonen) (1986).
[2] Schaick Zillesen, P.G. van, and F.B.M. Min, MacTHESIS: A design system for educational computer simulation; Wheels for Europe, no. 2, august 1987, 23-33 (1987).
[3] Min, F.B.M., Computersimulatie als leermiddel; een inleiding in methoden en technieken. Academic Services B.V., Schoonhoven (1987) ISBN 90 6233 282 X
[4] Gerrits, D. en F.B.M. Min, Computersimulatie; In: Handboek Onderwijs en computer, losbladige documentaire uitgave, Red: E. van Hees en J. Schoenmaker, Samson, Alphen a/d Rijn, (1985)
[5] Schaick Zillesen, P.G., & F.B.M. Min; Toward to an interactive design system method for educational computer simulation. In proceedings EURIT '90 conference (1990)
[6] Wetterling, J., Het computersimulatieprogramma ZONNEBOILER, gemaakt met MacTHESIS ten behoeve van het LBO/MBO. Afstudeerverslag, Universiteit Twente, TO/ISM, Enschede (1987)
[7] Min, F.B.M., Pilot-onderzoek naar leermodellen bij simulatie op Macintosh en MacTHESIS courseware aan de hand van observaties van leergedrag. II; (in voorbereiding)
[8] Schaick Zillesen, P.G., Methods and technics for the design of educational computer simulation programs; Proefschrift Universiteit Twente, Enschede (1990)
BIJLAGEN
Met o.a. een voorgeprogrammeerde casus in het computersimulatieprogramma zelf (Min, 1987) en een voorbeeld van een opdracht op papier uitgevoerd als werkblad, welke werd gebruikt als begeleidingsmateriaal bij vijf experimenten met het computersimulatieprogramma AORTA.
Some examples (in Dutch): een 'opdracht', een 'casus' & een opdracht voor een 'wetenschappelijk experiment'
Print deze opdrachten uit op papier en gebruik deze papieren opdrachten naast de computer; naast de browser
A. Een voorbeeld van een 'opdracht'
Opdracht 'Echte' hoge bloeddruk (TPW en Vdmax)
1. Start of herstart het model of het programma
2. Laat het model precies een hartslag maken en stop dan
3. Verhoog de totale perifere weerstand TPW van 1.25 tot 1.8 eenheden
4. Beantwoord, alvorens verder te gaan, eerst de volgende vragen:
De aortadruk wordt in zijn totaliteitÉhoger/lager*)
De bovendruk wordt:........................................................................hoger/lager*)
De onderdruk wordt:.........................................................................hoger/lager*)
Dit noemen wij de hypothese! Deze hypothese kunt u gaan toetsen met het programma
5. Laat het model nog ŽŽn hartslag maken en stop dan
6. Verhoog vervolgens ook de ventrikeldruk VD door de maximale ventrikeldruk (Vdmax) te verhogen van 1.25 tot 1.5 eenheden
7. Beantwoord, alvorens verder te gaan, eerst de volgende vragen:
De aortadruk wordt in zijn totaliteit........................hoger/lager*)
De bovendruk wordt:........................................................................hoger/lager*)
De onderdruk wordt:.........................................................................hoger/lager*)
Dit noemen wij de hypothese! Ook deze hypothese kunt u gaan toetsen.
8. Laat het model vervolgens nog twee hartslagen maken. Stop het model na de vierde hartslag, juist voordat de maximale rekentijd is bereikt.
9. Hoe groot is de druk in de aorta, de aortadruk AD, minimaal en maximaal?
Minimale aortadruk AD:................................................mmHg
Maximale aortadruk AD:................................................mmHg
Komt uw veronderstelling (hypothese) overeen met de werkelijkheid .. ja/nee*)
10. De relatie tussen het verhogen van de (maximale) ventrikeldruk (Vdmax) tezamen met het verhogen van de totale perifere weerstand (TPW) is dat de bovendruk en de onderdruk wordt:.................................................................hoger/lager*)
P.S: als iets onverhoopt niet direct lukt, kunt u altijd het model of het programma herstarten.
*) omcirkel datgene wat van toepassing is.
B. Een voorbeeld van een 'casus'
1. Start of herstart casus 3
2. Laat het model ongeveer twee hartslagen maken en stop dan
3. Welke afwijking ziet u ten opzichte van het normale beeld. **)
de bovendruk: hoger/lager gelijk gebleven*)
de onderdruk: hoger/lager gelijk gebleven*)
4. Welke parameter (of parameters) denkt u dat hiervoor verantwoordelijk is (zijn)?
Totale perifere weerstand................................................ja/nee*)
compliantie.........................................................................................ja/nee*)
slagfrequentie..................................................................................ja/nee*)
ventrikeldruk........................................................................................ja/nee*)
5. Deze parameter is:..........................................................te groot/te klein*)
Dit is uw hypothese.
6. Tracht nu het normale beeld te herstellen door bovengenoemde parameter ten goede te veranderen. Als het niet direct lukt, is dat geen probleem. U mag ook in enkele stappen dat doel bereiken.
7. Mijn hypothese over de verantwoordelijke parameter was:..........................goed/ongeveer goed/fout*)
8. Mijn hypothese over te groot of te klein was:........................................................goed/ongeveer goed/fout*)
*) Omcirkel datgene wat u van toepassing vindt
**) Bij deze casus zijn twee parameters veranderd. Let op
C. Een voorbeeld van een opdracht voor 'een wetenschappelijk experiment'
(hier: en dosis-respons-curve onderzoeken en opstellen)
1. Laat model steeds lopen (steeds herstarten)
2. Stop op de eerste dag steeds (bij het eerste streepje)
3. Maak deze patient nu 'kunstmatig' ziek door RM (renale massa) van 1 naar 0.5 te verkleinen
4. Laat het model vervolgens steeds twee dagen ÒuitziekenÓ. De bloeddruk is nu licht verhoogd (ongeveer 11 mmHg)
5. Geef na drie dagen in steeds wisselende dosis het geneesmiddel, Òeen sympathicoliticumÓ
Geneesmiddel bloeddruk (AP) (OP PAPIER INVULLEN SVP)
0.0 ............................
0.3 ............................
0.6 ............................
0.8 ............................
1.0 ............................
6. Noteer steeds op de vijfde dag, als de maximale rekentijd is bereikt, hoe groot de bloeddruk is geworden
(een sympathicoliticum is een bloeddruk verlagend geneesmiddel bij hoge bloeddruk patienten)
7. Teken de gevonden waarden in een grafiek op het bijgeleverde millimeterpapier
8. Is dit middel inderdaad bloeddruk verlagend?..........................ja/nee*)
*) invullend wat verlangd wordt