Binnen de sociale wetenschappen heerst sinds jaar en dag een soort Babylonische spraakverwarring als er over ‘ontwerpen’, ‘engineering’, ‘technologie’ of ‘ingenieursaanpak’ gesproken wordt. Ik zal proberen twee benaderingen tegenover elkaar te zetten in de hoop dat dit bijdraagt tot verandering van de, op dit punt, wat monolithische situatie binnen de Toegepaste Onderwijskunde: het OKT-onderwijs. De vraag is eenvoudig: hoe moeten wij studenten leren te ontwerpen. Ik zie ruwweg twee soorten benaderingen.
De ene benadering komt veel voor bij ingenieursopleidingen. Om er een uit te kiezen: elektrotechniek. Daar komt bijvoorbeeld de vraag aan de orde: hoe leer ik iemand een radio te ontwerpen?
Een curriculum kan er als volgt uitzien: het eerste jaar de begrippen spanning, stroom, weerstand en condensator. In het tweede jaar leer je er goed mee te rekenen. In het derde jaar leer je de invloed van frequentie en komt het begrip bandbreedte om de hoek kijken. Dan is het zover dat je het dynamische gedrag van schakelingen kan ‘doorrekenen’. De uitbreiding naar een volledig begrip van de ‘transistors’ wordt stapsgewijs genomen. Enkele practica om te trainen met methoden en technieken volgen. Trillingskringen en versterkingsschakelingen komen in het vierde jaar. In het vijfde jaar een ‘80-middagen opdracht’ waar een complete schakeling ontworpen en gerealiseerd moet worden. Dat zijn bij elkaar een twintigtal zware vakken, inclusief practica. Maar dan, rond het eind van je studie, besef je plotseling dat je (haast vanzelf) weet hoe een radio werkt. Al de verschillende soorten docenten blijken planmatig gewerkt te hebben aan het vullen van een soort ‘toolbox’ waarmee jij een allround probleemoplosser bent geworden. Het ‘maken van een radio’, in algemene zin, komt in een dergelijk curriculum niet voor.
De tweede benadering is het steeds maar aan een eerste, tweede of ouderejaars student(e) verzoeken om bepaalde producten te ontwerpen. Het maken van een product dat men (het liefst direct) in de praktijk kan gebruiken. Bijvoorbeeld een curriculum, een videofilm of een COO trainingsprogramma. (Dus zoiets van: ‘ontwerp en maak een radio’.) In dergelijke opleidingen legt men in het curriculum een sterk accent op het goed handelend te kunnen optreden: het probleem analyseren. Men benadrukt de afzonderlijke fasen die doorlopen moeten worden. Men krijgt feitelijk alleen maar trainingen en methoden van aanpak. Elk cursusjaar leert men een steeds iets ingewikkelder product te maken. Een opvallend kenmerk van dit soort curricula is dat veel studiemateriaal met tabellen en aandachtspunten is gevuld en er kookboekachtig uitziet.
Bij de tweede benadering leert de student feitelijk géén basisbegrippen en blijft altijd de vraag: kan men op deze manier leren iets echt voor de praktijk te ontwerpen en een product echt realiseren. Met andere woorden: blijft men niet hangen in algemeenheden en concepten. Men heeft niet dié basisvaardigheden en herhaalde trainingen die men bij het eerste soort curriculum wel krijgt.
Ik pleit voor de eerste benadering en heb een lichtelijke aversie tegen de tweede benadering, omdat een tweede soort curriculum een te rigide aanpak heeft. Het écht kunnen realiseren van een product blijft een groot raadsel. Het is niet voor niets dat de ingenieursopleidingen juist een eerste soort curriculum hebben. Studenten kunnen daarom later in hun beroepspraktijk gemakkelijker ook nog andere dingen dan alleen maar radio’s ontwerpen, dus in ons geval curricula, COO- of videoproducten. Men heeft voldoende basismethoden en –technieken gehad om later alle kanten op te kunnen en nieuwe producten te kunnen uitvinden. Nieuwe technieken en methoden kunnen vanzelfsprekender worden toegevoegd. Ook in de Toegepaste Onderwijskunde. Slechts een gebrek aan fantasie van wat met alle nieuwe informatica- en mediatechnieken mogelijk is, is een beperking.
Enschede, ..... (update 12/mei/200)