Wat is je naam?
Waarom ga je deze toets doen?
1. Ben je het eens met de indeling - en het benadrukken van de verschillen - tussen instructiemiddelen en leermiddelen? Beargumenteer je antwoord.
2. Er volgt nu een vraag over het artikel met betrekking tot 'denk-model van leren' (van Min; 1998): Wat kan een leermiddel zoals een model-driven simulatie, onderwijskundig gezien bij een gebruiker het beste bewerkstelligen? (Tip: We bedoelen geen leereffect maar een andersoortig effect. Het is nadrukkelijk 'iets' dat ook in dit model van leren voorkomt.)
3. Wat is een 'simulator' (zoals wij dat bij dit vak definieren) anders dan een web-based leeromgeving gebaseerd op een model-driven simulatie?
4. Gegeven het volgende wiskundige model ingebed in een klassieke algemene 'repeat-until-loop':
Repeat t = t + dt; Plv = Plvmax*Math.sin(2 * 3.14 * f * t); if (Plv < 0.0) { Plv = 0.0} Qao = 33 * (Plv - Pao); if (Plv < Pao) {Qao = 0.0} Pao = Vao / Cao; dVaodt = Qao - Pao / RP; Vao = Vao + dVaodt * dt; Until t > Tmax
a. Wat zijn de variabelen in onderstaande model? Geef ze allemaal.
b. Geef ook alle parameters of constanten die er in dit model zitten (voor zover die er zijn).
c. (buiten mededingen) Hoeveel integraal-vergelijkingen zitten er in dit model en waar kun je dat aan zien?
d. Wat is (of doet) 'Tmax' hier? Opmerking: De tijd 't' dien je gewoon als variabele te zien. Deze variabele begint op 0. Constantes die al een waarde hebben, zoals 33, 3.14, etc., hoef je niet op te schrijven. Math.sin() is een bepaalde functie.
5. Wat denk je is het nut van de split attention theorie (van Sweller en anderen) in relatie tot de simulaties (van m.n. Min) en theorieen (van o.a. Min) over het ontwerpen van leeromgevingen voor het uitvoeren van taken en het op kunnen lossen van problemen?
a. Wat verstaat Min onder 'intelligente computersimulatie' ('ICS')? b. Hoe zien ICS-programma's eruit?
6. Wat verstaat Min onder een zogenoemd 'kwalitatief leermodel'?
7. Wat verstaat Min onder een zogenoemd 'kwantitatief leermodel'?
8a. Wat wil een 'leermodel' eigenlijk beogen? ?
8b. Noem twee kenmerken van leermodellen?
9. Wat is parallellisme (volgens Min)? Komt het veel voor in het gewone leven? Noem een aantal gevallen van 1e en 2e orde parallellisme, zowel uit het gewone leven als voorbeelden van leer- en werkomgevingen? (s.v.p. minimaal drie per groep of 'orde')
10. Wat zijn de drie belangrijkste aspecten uit de cognitieve psychologie, die in de Parallelle Instructie theorie (van Min) (voor simulatieomgevingen) een (hoofd-)rol spelen? Beargumenteer deze drie aspecten.
11. Noem drie theorieen uit de cognitieve psychologie die ten grondslag liggen aan de Parallelle Instructie theorie (van Min).
12. Wat bedoelt Min - in o.a. het artikel "Een denk-model voor leren: een analogon" - met 'input' en 'output' bij een leeromgeving voor simulatie? Wat bewerkstelligen al deze soorten 'output' en 'input' als het goed gaat bij de leerling? Hoe - en met welke middelen - hou je een leerproces op gang bij een dergelijke leeromgeving?
Als je klaar bent klik dan op naastliggende witte vakje verzenden. (automatisch via e-mail)