INGEZONDEN BRIEF
Ratna Pelle stelde vorige week in de Volkskrant dat “Israël erkent moet worden als joodse staat”. Het antwoord is erg simpel: Israël zal en kan nooit erkent worden als joodse staat; alleen voor joden (en derhalve niet voor haar oorspronkelijke inwoners). Israël, het Heilige land Palestina, is voor iedereen; niet alleen voor joden. Het zou dwaasheid zijn: kolonialisme, iets uit de 19e eeuw; en ook nog racisme. We leven nu, in de 21e eeuw. Het ‘eigen volk eerst’-idee is volkomen uit de tijd. Het lost niets op; integendeel.
Hoogachtend
Rik Min, Midden Oosten-activist
Kantoor:
053 -
4.30.30.73
r.min@hetnet.nl
www.acone.nl
Prive:
053 -
4.763.881
r.min@worldmail.nl
home.hetnet.nl/~r.min
Postadres:
Schopmanlanden 22, 7542 CN
Enschede
PS. BIJLAGE:
(gedeeltelijke uitgave oude brochure van het Palestina Komitee)
De editor heeft in deze gescande en gedigitaliseerde uitgave drie hoofdstukken van de brochure 'Zionisme' hier digitaal opgenomen en de oude spelling uit de brochure aangehouden. De teksten bevatten losse kadertjes met sprekende voorbeelden.
De VN-resolutie van november '75, waarin zionisme werd
veroordeeld als een vorm van racisme, leidde in ons land tot heftige reakties.
Iedere discussie of aanzet daartoe over de achtergronden van de beschuldiging,
over de zionistische praktijk in IsraÎl en de bezette gebieden, werd voorshands
gekwalificeerd als belachelijk. In plaats daarvan werd de beschuldiging
omgedraaid; de indieners en de ondertekenaars van de resolutie werden
gekarakteriseerd als 'diktaturen', die zelf een racistische politiek voerden, en
die bovendien een voorbeeld konden nemen aan 'de enige demokratie in het
Midden-Oosten'. Het zionisme zelf stond boven iedere verdenking. Is daarmee de
zaak afgedaan? Naar onze mening niet. Een aantal kanttekeningen zijn hier op hun
plaats:
...de oppositie tegen het zionisme en de veroordeling van de
zionistische praktijk ten opzichte van de niet-joodse bevolking, in de eerste
plaats de Palestijnen, als diskriminerend en racistisch, is niet begonnen in
november '75; al veel langer werd het zionisme op deze gronden veroordeeld door
progressieve joodse en niet-joodse groeperingen, waaronder de palestijnse
verzetsbeweging;
...de indieners en ondertekenaars zelf racisten te noemen,
is een te doorzichtige manier om diskussie te ontwijken; het feit dat bepaalde
landen het morele recht ontberen - op grond van eigen racistische praktijken -
de vermanende vinger op te heffen, ontslaat ons niet van de verplichting de
juistheid van de geuite beschuldigingen te onderzoeken; de manier waarop men
zich op de indieners en voorstemmers van de resolutie heeft gestort, om daarover
het debat te voeren, is een poging de aandacht ai te leiden naar een tweede -
maar daarom niet onbelangrijk - plan; wij zijn van mening dat racisme, overal
waar het de kop op steekt, moet worden bestreden, of dat nu antisemitisme is,
apartheid of zionisme;
...het verzet van de palestijnse bevolking in Israel
en de bezette gebieden tegen de zionistische politiek en de bewustwording onder
groeiende aantallen joden, zowel in Israel als daarbuiten, dat de racistische
politiek de werkelijke belangen van aIle betrokkenen schaadt, en een obstakel
vormt op weg naar vrede en gelijkheid voor allen, zet het zionisme steeds meer
onder druk.
Om een aanzet te geven tot her opening van de diskussie, hebben we in dit tweede nummer van de Ghassan Kanafani-reeks een aantal dokumenten opgenomen van progressieve joodse en palestijnse kant. Kritisch onderzoek van de feiten zal onvermijdelijk tot de konklusie leiden dat het zionisme - ook al is dat zelfs ontstaan als reaktie op een racistische situatie - in zijn praktijk racistisch is voor de niet-joodse palestijnse bevolking, en als zodanig op een lijn kan worden geplaatst met het systeem van apartheid in Zuid-Afrika en het racistische regiem in Rhodesie.
NEDERLANDS PALESTINA KOMITEE, mei, 1976
Zionisme en apartheid
Loten van dezelfde stam
De VN -resolutie die het zionisme veroordeelde als een vorm van racisme is in ons land en in het westen in het algemeen uiterst negatief ontvangen, waarbij de reakties varieerden van verontwaardiging tot verwarring en ongeloof. Voor een deel is dit te verklaren uit de zorgvuldig door de zionisten opgezette kampagne om elke mogelijke diskussie te verstikken in een vloed van opgeklopte verontwaardiging, waarbij men zich zoals gebruikelijk niet geneerde om de slachtoffers van Hitlers koncentratiekampen voor eigen politieke doeleinden te annexeren. Maar voor een ander deel is die verontwaardiging en dat ongeloof echt. Dat is ongetwijfeld een gevolg van het jarenlange monopolie dat de zionistische staat Israel in de westerse meningsvorming heeft gehad en voor het grootste deel nog heeft.
De jarenlange ideologische hersenspoeling in de media heeft ervoor gezorgd dat het zicht op het zionisme verloren ging of werd gezien als een soort relikwie uit een ver verleden dat eigenlijk geen rol meer speelde in Israel dat nu een moderne demokratische staat was geworden net als alle andere (westerse) staten. Natuurlijk, er zijn en er waren problemen in die staat. en je kon kritiek hebben (en sinds kort mogen we zelfs kritiek hebben) op de halsstarrige politiek tegenover zijn arabische buurlanden en de palestijnse vluchtelingen. Maar dat kon toch geen reden zijn om het bestaansrecht van een staat op zionistische grondslag ter diskussie te stellen? Per slot van rekening ga je ook niet de rechtmatigheid van de Staat der Nederlanden in twijfel trekken omdat Surinamers en gastarbeiders gediskrimineerd worden of omdat van der Stoel zo slaafs achter de Amerikanen aanhobbelt?
Bij een publieke opinie die ten aanzien van Israel nog niet meer gewend was dan wat voorzichtige randkritiek, moest een resolutie waarbij Israel op een lijn werd geplaatst met alge meen verafschuwde regimes als Rhodesie en Zuid-Afrika wel hard aankomen. Dit temeer daar bewust de schijn gewekt werd alsof die resolutie plotseling uit de hemel kwam vallen en niet zozeer steunde op rechtmatige grieven als wel op politieke machinaties die met een automatische stemmenmeerderheid werden doorgedrukt. Maar dezelfde westerse media die nu deze scheve voorstelling van zaken geven, hebben in het verleden systematisch de grieven van de Palstijnen doodgezwegen en wekken nu de indruk alsof zij zo maar ineens allerlei wilde beschuldigingen uit hun duim zuigen omdat het politiek toevallig goed uitkomst. We hadden mogen verwachten dat de argumenten voor de juistheid of de ongerijmdheid van zo'n zware beschuldiging op zijn minst kritisch onderzocht zou worden, maar noch ten tijden van het aannemen van de resolutie, noch in de vele weken daarna is er ook maar enigszins een keer uitgebreid aandacht aan geschonken. Enige 'uitzondering', een Panoramiekspecial van 45 minuten, in het kader van de door de NOS aan de israelische regering ter beschikking gestelde zendtijd, waarin zowaar nog twee Arabieren (gelukkig geen Palestijnen) in tweeeneenhalve minuut voor het 'evenwicht' mochten zorgen. Het lijkt daarom niet overbodig nog eens wat uitgebreider op de kwestie terug te komen
**************
Waarom is zionisme een vorm van racisme? Omdat er in de joodse staat die door de zionistische beweging is gesticht, een fundamentele ongelijkheid bestaat tussen joden en niet-joden; een ongelijkheid die is vastgelegd in wetten en officiÎle instellingen die tot de wezenlijke grondslag behoren van die staat. Daarnaast bestaat er een vergaande sociale diskriminatie van de Arabieren in Israel die een rechtstreeks gevolg is van die wettelijke ongelijkheid. De twee basiswetten van de staat Israel zijn de Wet op de Terugkeer en de Wet op de Nationaliteit, die beide op ondubbelzinnige wijze vastleggen dat de staat Israel er op de eerste plaats is voor zijn joodse inwoners.
Krachtens deze wetten heeft iedere jood ter wereld, ook
al spreekt hij geen woord Hebreeuws en heeft hij het land nog nooit gezien,
recht op toelating in Israel en op automatisch staatburgerschap. De Arabieren
die in 1948 hebben moeten vluchten of simpelweg verdreven zijn, hebben dat recht
niet. Serker, een Arabier die niet gevlucht is of misschien zelfs zijn dorp
nooit heeft verlaten en daar al sinds mensenheugenis woont, werd na 1948 niet
automatisch staatsburger. Wil een arabier staatsburger worden dan moet hij aan
een aantal voorwaarden voldoen:
Öhij moet met dokumenten aantonen dat hij
palestijns staatsburger was voor 1948 (hetgeen gezien de stand van zaken van het
bevolkingsregister onder het britse mandaat en de geringe vertrouwdheid van veel
dorpsbewoners met administratieve rompslomp zeer moeilijk is);
Öhij moet
bewijzen dat hij op 1 maart 1952 in de israelische registers stond ingeschreven
(ook dat is vaak moeilijk omdat de uitzonderingswetten het bijv. veel Arabieren
moeilijk maakten dat soort zaken te regelen)
Öhij moet bewijzen dat hij in
Israel was of in een gebied dat later geannexeerd werd, vanaf de dag dat de
staat werd opgericht tot op de dag van inwerkingtreden van de Nationaliteitswet,
of dat hij Israel in die tijd legaal binnenkwam.
Kan hij een van deze dingen niet met dokumenten staven of is hij bijv. in 1948 tijdens de geveehten een dag van zijn woonplaats Umm al-Fahm (in pre-1967 Israel) naar Nabloes gevlucht (toen buiten de israelische linies) en de volgende dag weer naar huis teruggekeerd, dan heeft hij geen recht op staatsburgerschap. Ook niet als hij bijv. nadat hij in 1948 gevlucht was in 1949 erin geslaagd is ongemerkt naar zijn geboortedorp terug te keren. Dat is namelijk niet legaal volgens de israelische wet, ook al hebben de Verenigde Naties vele malen besloten dat vluchtelingen het recht hebben terug te keren.
----------------- --------
--------------------------------
BEN GOERION
In een rede voor de Histadrut in 1937 gaf Ben Goerion als volgt zijn mening te kennen over de Arabieren:
"Het land is in onze ogen niet het land van zijn huidige bewoners (...). Wanneer men zegt dat Eretz Israel het land van twee naties is dan vervalst men de zionistisehe waarheid dubbel (...). Palestina moet niet en zal niet het probleem van twee volkeren oplossen, maar alleen het probleem van een volk, van het joodse volk in de wereld". (Zionistisehe Aussenpolitik. Berlijn. 1937, p. 37 en 39).
Uit diezelfde bron (p. 43/ 44) Ben Goerions mening over "goede" Arabieren:
"Ook bij de Arabieren komt een
"joodse oriÎntatie" voor. En voor zover er in arabische kringen trouw voorkomt -
en het zou een onrechtvaardige overdrijving zijn te zeggen dat trouw in die
kringen helemaal niet voorkomt - zullen zij ons die trouw ook doen blijken
(...). Ook de Arabieren kunnen opgetrokken worden tot de rijke en hoge kultuur
van de joodse omgeving en de joodse arbeider. Het is zeer wel mogelijk dat een
arabische arbeider getroffen wordt door de kulturele aantrekkingskracht van de
joodse arbeidersbeweging en zich daar met hart en ziel aan overgeeft. Maar zulke
eenlingen zijn met recht uitzonderingen in de ware zin van het woord! Arabieren
die hun aard verloren hebben.
--------------
Deze statenloze burgers kunnen dan een verzoek indienen om genaturaliseerd te worden in hun eigen geboorteland. Maar dan moet men ook weer aan bepaalde voorwaarden voldoen. Deze Arabier moet, in tegenstelling tot een joodse immigrant uit Amsterdam, aantonen dat hij een zekere kennis van het Hebreeuws heeft (hoewel volgens de wet ook Arabisch een officiele taal is). Bovendien moet hij afstand doen van zijn vroegere nationaliteit (als hij of zij die al heeft) terwijl diezelfde joodse immigrant zijn dubbele nationaliteit mag houden. Heeft onze vriend aan al deze voorwaarden voldaan en bovendien nog een loyaliteitsverklaring tegenover de staat afgelegd, dan kan de minister van binnenlandse zaken, als "deze dat nuttig acht" hem het israelische staatsburgerschap verlenen. De schattingen over het aantal Arabieren dat op die manier statenloos is in hun eigen vader land lopen in de duizenden en hun aantal neemt nog toe, want wie denkt dat tenminste de in Israel geboren kinderen van deze statenlozen automatisch Israeli worden, geeft blijk van een ontroerende naiviteit en een grenzeloos optimisme. Kinderen van statenloze ouders, geboren in Israel, zijn statenloos totdat ze 18 jaar zijn. Tussen hun achttiende en eenentwintigste verjaardag (en alleen in die periode) kunnen ze een aanvraag voor staatsburgerschap indienen. Aangezien de regering geen enkele moeite heeft gedaan deze wet op grote schaal bekend te maken, zijn veel betrokkenen hier niet van op de hoogte. Dat betekent dat ze na hun eenentwintigste verjaardag (bijv. als ze een paspoort nodig hebben) tot hun verbazing merken dat voor hun het voorrecht van het israelische staatsburgerschap niet meer is weggelegd... (Zie Documents of Israel, Ithaca Press 1975. Londen).
Joodse grond
Een van de belangrijkste instellingen in de staat Israel is het Joods Nationaal Fonds, opgericht in het begin van deze eeuw, toen de zionistische kolonisatie van Palestina pas op gang kwam. In de statuten van het Joods Nationaal Fonds is bepaald dat alle grond van deze instelling "het onvervreembaar eigendom is van het joodse volk", hetgeen er in gewoon Nederlands op neer komt dat de grond niet aan niet-joden verkocht of verpacht mag worden. Bovendien mogen op deze grond geen niet-joden in loondienst te werkgesteld worden (al wordt daar de laatste tijd door gebrek aan goedkope arbeidskrachten voor de kibboetsim steeds meer de hand mee gelicht). Nu heeft het Joods Nationaal Fonds onder het britse mandaat een belangrijk, maar niettemin beperkt deel van de grond in Palestina in handen kunnen krijgen. Dat veranderde na 1948, toen de stichting van de staat Israel gepaard ging met de vlucht of de verdrijving van het grootste deel van de palestijnse bevolking. Het land van de vluchtelingen werd via een heel stelse1 van onteigeningswetten, die door de Arabieren krachtig maar vergeefs bestreden werden, door de staat in beslag genomen en voor een dee1 doorverkocht aan het Joods Nationaal Fonds. Ook het land van de Arabieren die niet gevlucht waren, werd (wordt nu nog) langs deze weg voor het grootste deel onteigend. Vervolgens heeft de staat met het Joods Nationaal Fonds in 1961 een verdrag gesloten op grond waarvan het land van de staat en het land van het Joods Nationaa1 Fonds gezamenlijk beheerd wordt en wel zodanig dat nu zowel op de Joods Nationaal Fonds - gronden als op de staatsgronden de diskriminerende Joods Nationaal Fonds - bepalingen van toepassing zijn.
----------------------------------------------
DE
TANDARTS
"Een van mijn arabische vrienden in
Israel, Athmam Abu Ra's, wordt nu a1 meer dan 15 jaar in zijn bewegingsvrijheid
beperkt tot een dorp in Is rael, Tira. In februari-maart 1971 had hij kiespijn
en moest naar de tandarts in de dichtstbijzijnde stad Nataniyah. Hij vroeg om
toestemming, en kreeg die ook op tijd, om 8 keer naar de tandarts te gaan.
Na
het vierde bezoek echter werd de vergunning op officiele gronden ingetrokken,
omdat hij niet direkt naar de tandarts ging maar op straat heen en weer zou
hebben gelopen. Het kostte ons (Israelische Liga voor Mens- en Burgerrechten,
red.) 6 tot 7 weken hard werken om voor deze man een vergunning los te krijgen
zodat hij weer naar de tandarts kon.
Een bericht van Dr. Israel
Shahak.
------------------------------------------
Staat en
Joods Nationaal Fonds samen bezitten maar liefst 900/0 van al het land in de
staat Israel. Men moet zich realiseren wat dit betekent: de staat onteigent,
ondanks vele protesten, de arabische boeren onder het mom van het algemeen
belang (dus voor alle burgers zou je zo denken) om vervolgens dit land over te
dragen aan een soort beheersmaatschappij, die uitsluitend rechten toekent aan
een deel, namelijk het joodse deel van de bevolking. Dit is keiharde
apartheidspolitiek en als dit geen racisme is, dan heeft het geen enkele zin
meer om over racisme in Zuid-Afrika te praten.
Op deze manier zijn hele
exklusief joodse gebieden ontstaan, apartheidssteden zoals Boven-Nazareth en
Karmiel, waar Arabieren eerst onteigend zijn om vervolgens niet eens het recht
te hebben er een huis te kopen, te huren of er een zaak te beginnen. Dankzij
deze racistische wetgeving kan de ongelooflijke situatie zich voordoen dat een
lid van een kibboets veroordeeld wordt omdat hij de euvele moed heeft gehad zijn
gehele oogst aan een Arabier (afschuwelijk !) te verkopen en dat er een
rechtsvervolging wordt ingesteld tegen joodse nederzettingen die delen van 'hun'
grond, ondanks de verbodsbepalingen, toch aan Arabieren hebben verpacht.
(Ha'aretz, 5-11-1971)
Gevaar van assimilatie
Een ander aspekt van die apartheidspolitiek wordt gevormd door de huwelijkswetgeving: het is in Israel onmogelijk een burgerlijk huwelijk te sluiten. De enige manier om te rouwen is volgens de joodse religieuze wetgeving in het geval van joden, of volgens de christelijke of mohammedaanse wetgeving voor andere gemeenschappen. Hierdoor worden gemengde huwelijken praktisch uitgesloten. Wil een joods-arabisch paar bijv. toch trouwen dan zal het daarvoor naar het buitenland moeten gaan, bijv. naar Cyprus. Er wordt vaak gesuggereerd alsof dit helaas onontkoombaar is vanwege de invloed van de religieuze partijen in het israelische parlement waardoor het niet mogelijk zou zijn deze achterlijke toe stand op te heffen. Maar deze partijen hebben absoluut geen meerderheid en hun verzet wordt dan ook alleen gebruikt als een voorwendsel om de werkelijke funktie van deze wetgeving te verhullen: het voorkomen dat de joodse bevolking zich met de niet-joodse zou vermengen en zo de 'zuiverheid' van de joodse staat in gevaar zou brengen. Ex-premier Golda Meir bracht dit op 9 februari 1970 op treffende wijze in het israelische parlement naar voren, toen ze haar bezorgdheid uitsprak over het grote aantal gemengde huwelijken van joden buiten Israel:
"Het is waar dat er heden ten dage geen dreiging van uitroeiing (...) voor het joodse volk is, maar er bestaat een andere (...) zeer ernstige bedreiging (...) te weten de gemengde huwelijken in zulke aantallen dat ik er bang van word."
En:
"Het is onverdraaglijk dat net nu we een joodse staat hebben, het aantal gemengde huwelijken toeneemt". (Knesset debatten, officiele publikatie, Jeruzalem; vol. 13, p. 770, 9-2-1970)
Dat dit soort overwegingen de achtergrond vormen van de huwelijkswetgeving en niet de invloed van de religieuze partijen blijkt ook nog eens uit het feit dat het de niet-religieuze sociaal-demokratische Arbeiderspartij van Ben Goerion is geweest die het godsdienstonderwijs op de scholen verplicht heeft gesteld en niet de konfessionele partijen! En is het niet onthullend dat een aantal jaren geleden de zogenaamde "marxistische" kibboets Gan-Chmouel weigerde om een gemengd joods-arabisch paar als leden te accepteren, Al in 1937 had Ben Goerion de 'linkse' Hashomer Hatzair (een van de voorlopers van de huidige Mapam-partij) erom geprezen dat ze "de besten van de joodse jeugd uit het moeras van de assimilatie gered" had "uit de gevaarlijkste assimilatie, uit de rode assimilatie die na de grote russische 'revolutie in de joodse wijken woedde". Die rode assimilatie was inderdaad levensgevaarlijk voor het zionisme omdat de revolutie de strijd aanbond met de oorzaken van het antisemitisme en zo de weg aangaf voor een oplossing die niet - zoals het zionisme - zijn heil zocht in een joods nationalisme op kosten van de Palestijnen.
Diezelfde bezorgdheid voor de zuiverheid van het joodse karakter van de staat verklaart dat Israel steeds geweigerd heeft de in 1948 verdreven Palestijnen naar hun woonplaatsen terug te laten keren. En als de minderheid die is achtergebleven door een hoog geboortecijfer langzamerhand toch het karakter van de joodse staat dreigt te doen verwateren dan moet er voor gezorgd worden dat het joods geboortecijfer omhoog gaat. Daarvoor heeft de israelische regering in 1970 een extra kinderbijslagregeling ingesteld die alleen ten goede komt aan mens en die in het leger, de politie of het gevangeniswezen gediend hebben, dwz, alleen aan joden plus aan die anderhalve druze die in tegenstelling tot de andere Arabieren wel in het leger mag dienen. Deze wet is indertijd dan ook terecht als een openlijk racistische wet aan de kaak gesteld door het dissidente parlementslid Uri Avneri.
Sociale diskriminatie
Naast de diskriminerende wetten en instellingen is er sprake van vergaande sociale diskriminatie, waarvan Arabieren het slachtoffer zijn: op het gebied van onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid, beloning enz. Deze zaken zijn elders al vaker gedokumenteerd en worden bovendien bevestigd door alle officiele israelische statistieken. Daarom zij hier volstaan met een paar voorbeelden:
En dan hebben we nog niet gesproken over de speciale Uitzonderingswetten waaraan de Arabieren in Israel onderworpen zijn. Op grond hiervan kan iemand zonder enige vorm van proces in hechtenis worden genomen of huisarrest krijgen; het kan hem verboden worden zijn dorp of stad te verlaten zonder toestemming van de Militaire Goeverneur (vroeger) of van de politie, zoals nu.
---------------------------------------------------------
RACISTISCHE WET
"Gisteren heeft een kommissie onder
leiding van de politierechter in Tel Aviv, Menachem Ilan, een boer z'n land
afgenomen omdat hij zijn oogst aan een Arabier had verkocht. Deze beslissing,
die nog nooit eerder genomen was, was mogelijk dankzij een wet (...) die de
kommissie in staat stelt om boeren pachtrechten te ontnemen. Deze wet
(Beperkingen op het Gebruik van Land en Water, uit 1967) bepaalt dat boeren hun
landbouwgrond (en oogsten), die hen voor eigen gebruik gegeven is, niet aan
anderen, meestal Arabieren, mogen overdragen.
De minister van landbouw Mr.
Haim Gvati, eiste dat deze wet toegepast zou worden op de boer Rahamin Shalali
uit Moshav Nitzanei Oz. De minister beweerde dat de boer 10 dunams (ongeveer 2,5
acres, 1 acre= 4.047 m2) land had gekregen, waarop hij tomaten verbouwde, en dat
hij de hele opbrengst daarvan had verkocht aan een Arabier, hetgeen verboden is.
Rahamin Shalali werd beschuldigd van "verkeerd gebruik" van zijn grond en de
minister eiste daarom dat hem de rechten op het land ontnomen zouden worden. De
kommissie, bestaande uit de rechter en de boeren Zahin en Gibo'a, willigden deze
eis dan ook in, ondanks het feit dat de boer hen verzekerde dat hij het nooit
meer zou doen. De kommissie reageerde ook niet op zijn bewering dat "iedereen
het doet".
Yediot Aharonot
3.5.1971
--------------------------------------------------
De absolute willekeur tegenover de Arabieren (tegenover joden is deze wet op een of twee uitzonderingen na in al die jaren nooit toegepast) wordt op die manier tot wet verheven. Wat zoiets - en dan nog in een milde vorm - betekent laat zich het best illustreren aan de hand van een konkreet geval (zie kadertje over de tandarts).
Voetbalwedstrijd
De systematische diskriminatie is zo duidelijk dat de israelische autoriteiten, als ze niet meer om de feiten heen kunnen. deze niet langer ontkennen, maar rechtvaardigen met een beroep op de overbekende "veiligheidsredenen". Maar waar zijn veiligheidsredenen als arabische boeren van hun land worden gezet om plaats te maken voor de huizen van joodse immigranten? Verwacht men soms dat de begrijpelijke wrok die de palestijnse boeren na zo'n racistische behandeling zullen voelen de veiligheid van die immigranten zal vergroten? En waar zijn de veiligheidsredenen als op grond van de uitzonderingswetten een voetbalwedstrijd verboden wordt? Is men wellicht bang dat Arabieren niet met een leren bal maar met een granaat voetballen of elkaar bij een linkse schijnbeweging snel de laatste instrukties voor een aanslag in de hand stoppen?
Hoezeer veiligheidsredenen een voorwendsel zijn om een nog enigszins respektabel lijkend exkuus aan te voeren voor wat in feite openlijk racistische praktijken zijn, blijkt nergens zo zonneklaar als uit de behandeling van de druzen. Deze arabische minderheid is door de israelische regering - net als alle koloniale machthebbers een meester in het uitbuiten van interne ,tegenstellingen onder de inheemse bevolking - nogal verwend vergeleken met de Palestijnen, Deze politiek heeft ertoe geleid dat druzen zeer loyale burgers van de staat Israel zijn geworden en ook in het israelische leger dienen. Dat heeft hen evenwel niet behoed voor de gevolgen van het zionisme, want tot hun ontsteltenis en verbittering wordt ook hun grond afgenomen, omdat er joodse vestigingen moeten komen. En het toppunt van veiligheid is toch wel iemand die als officier bij de israelische grenspolitie heeft gediend, zou je zo zeggen. Welnu, de druze Qablan is zo iemand. Hij ging na 20 jaar trouwe dienst met pensioen en wilde toen een zaak beginnen bij de stad Karmiel (gebouwd op arabische onteigende grond). Helaas kreeg hij geen vergunning: want hoewel hij alle eigenschappen van een loyaal staatsburger van Israel in zich verenigde, miste hij een essentiele kwaliteit: hij was geen jood.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat dit geen incidentele ontsporingen zijn maar dat de diskriminatie van de Arabieren in Israel voortvloeit uit de zionistische grondslag van de staat Israel. Namelijk de idee dat Israel voor alles een joodse staat moet zijn en blijven, in plaats van de staat voor en van al zijn burgers.
---------------------------------------------
DE
NEGENPROEF
We kennen allemaal uit onze schooljaren de negenproef:
een makkelijke truc om te kijken of een vermenigvuldiging wel of niet klopte. Er
bestaat ook een negenproef voor het racisme: men behoeft zich slechts af te
vragen of een geval van bijv. diskriminatie van Arabieren in Israel, op dezelfde
manier toegepast in een ander land maar nu ten aanzien van joden, aan de kaak
zou worden gesteld als anti-semitisme en dus als vorm van racisme. Wedden dat er
elke keer hetzelfde uitkomt?
--------------------------------------------------------
politieke machinaties
De argumenten voor de aanklacht dat het zionisme een racistische ideologie is, die in de staat Israel het instrument is geworden voor een racistische praktijk, zijn zo overweldigend dat niemand een serieuze poging heeft gedaan deze te weerleggen. In plaats daarvan heeft men in het westen de zaak afgedaan als een kwalijke machinatie van de "automatische" meerderheid in de Verenigde Naties, die morgen wel zou "beslissen" dat de aarde vierkant is. Maar de overweldigende steun van de Derde Wereld voor de resolutie heeft niets met politieke machinaties te maken. Wel met een herkennen van de klachten van de Palestijnen. Het is voor de westerse landen onverdraaglijk dat hun petekind, de zionistische staat, nu wordt veroordeeld wegens racisme. Zoals de egyptische publicist Mahmoed Hussein in 'De Groene' (7-1-1976) schreef:
"De belangrijkste vorm van racisme waar het westen weet van heeft is het nazidom, want dat is een europees bewind dat plotseling het spel van de zogenaamde beschaafde volkeren niet meer meespeelt. De nazi's hebben toen andere volkeren aangedaan wat tot op dat moment de blanken als geheel, niet-blanken gewoon waren aan te doen.
-----------------------------------------------------
In sommige reakties op de VN-resolutie werd gesteld dat men ten onrechte
alle stromingen binnen het zionisme op een hoop gooide. We hebben al gezien dat
met name de 'linkse' kibboetsim tegenover de Arabieren racistische principes
hanteren.
Een ander staaltje "links" zionisme deed zich kort geleden nog voor: terwijl grote troepen rechtse zionisten demonstreerden voor de verjoodsing van Sebastia op de bezette Jordaanoever organiseerde de Moked (een fusie tussen de zionistische afsplitsing van de Kommunistische Partij en de al even "linkse" Beweging voor de Burgerrechten van Mevr. Aloni) een demonstratie voor het huis van generaal Arik Sharon om er tegen te protesteren dat hij arabische arbeiders in dienst had! (Bericht van dr. Israel Shahak van de Israelische Liga voor Mens- en Burgerrechten).
Voorvallen als deze tonen aan dat de scheidslijn niet
loopt tussen linkse en rechtse zionisten maar tussen zionisten en
anti-zionisten, een opvatting die langzaam maar zeker, ook in Israel (gelukkig)
steeds meer veld wint.
--------------------------------------------------
Racistische volkerenmoord is niet begonnen met Hitler maar met de europese veroveraars die in Afrika en Amerika voet aan wal zetten. Het is juist dat racisme waar de gekleurde volken weet van hebben - het racisme van de blanke man, van de minachting waarmee ze zijn verdeeld, gedecimeerd en uitgebuit in naam van zijn kulturele superioriteit". En "de publieke opinie in de Derde Wereld veroordeelt dit proces (van de ontrechting van de Palestijnen, red.) omdat men er in verhevigde vorm de herinnering in herkent die iedereen in het lijf gebrand is: de gewoonte om krisis in het westen op te lossen ten koste van de volkeren in het oosten; de bloei van een westerse gemeenschap te baseren op een diskriminatie tussen zijn rechten en die van anderen". "Dit proces wordt door de publieke opinie in de Derde Wereld veroordeeld omdat in haar ogen de zionisten niet de over levenden zijn van Auschwitz maar de kolonisatoren van Palestina"!
De slachtoffers van deze kolonisatie bieden de slachtoffers van de jodenvervo1ging de hand. Op een voorwaarde: dat met het zionisme gebroken wordt. Want zoals de afschaffing de eerste voorwaarde van het apartheidsregiem in Zuid Afrika de eerste voorwaarde is voor verzoening tussen blank en zwart, zo is de afschaffing van de zionistische staatsstruktuur de eerste voorwaarde voor de verwezenlijking van een nieuwe samenlevingsvorm in Palestina die gebaseerd is op gelijkheid, vrede en veiligheid voor allen.
(dit artikel verscheen eerder in de Nieuwbrief van het Pa1estina Komitee, 4e jaargang 1976, nummer 2)
Onderstaand artikel van de hand van Uri Davis en Norton Mea-. vinsky, werd enigszins bekort overgenomen uit 'Documents of Israel: 1967-1973; Readings for a critique of Zionism', dat door hen beiden werd samengesteld. Uri Davis voerde als 0vertuigd anti-zionist verschillende akties tegen de israelische autoriteiten, ter ondersteuning van de rechten van de palestijnse bevolking in Israel en de bezette gebieden.
De israelische Wet op de Terugkeer is de wettelijke bekroning van het zionistische streven naar een zuiver joodse staat als oplossing van het joodse probleem. In deze wet - een van de eerste die door het israelische parlement werd aangenomen -, wordt de politieke realiteit van een zuiver joodse staat wettelijk bekrachtigd, door alleen leden van joodse gemeenschappen, waar ook ter wereld, toe te laten en aan bijna niemand anders burgerrechten te verlenen. Het is de enige israelische wet die openlijk diskriminerend is.
In tegenstelling tot een land als Zuid-Afrika, is in de israelische wetgeving niets te vinden dat wijst op diskriminatie, bezetting en onteigening van de palestijns-arabische bevolking. De bezettings-politiek sinds 1967 is bijvoorbeeld gebaseerd op de Defence (Emergency-) Regulations (1945), ingevoerd tijdens het britse mandaat en letterlijk overgenomen in de israelische wetgeving. Deze 'Regulations' maken geen onderscheid tussen joden en Arabieren en werden dan ook door de Britten tot 1948 toegepast op beide groepen. Na 1948 zijn ze echter bijna zonder uitzondering toegepast op de arabische bevolking van Israel. [1]
De Wet op de Terugkeer verleent elk lid, van welke joodse gemeenschap ter wereld dan ook, automatisch het staatsburgerschap wanneer hij Israel binnenkomt. De grondbeginselen van het zionisme tonen aan dat een joodse staat, alleen al omdat hij joods is, nooit een demokratische staat kan zijn die aan alle inwoners dezelfde burgerlijke- en politieke rechten verschaft - laat staan aan de oorspronkelijke palestijns-arabische bevolking. De zaak ligt erg duidelijk: elke jood ter wereld heeft meer recht op het israelische staatsburgerschap dan de oorspronkelijke palestijns-arabische bevolking, waarvan er nu meer dan een half miljoen als vluchteling in kampen langs de grens leven.
Joseph Weitz heeft eens gezegd:
"Als we heel eerlijk zijn, zullen we toch moeten toegeven dat er in dit land geen plaats is voor beide volken... Als de Arabieren hier blijven wonen, zullen we nooit een onafhankelijk volk worden. De enige oplossing is een Eretz Israel, of ten minste het westelijk gedeelte ervan, zonder Arabieren...' We zullen de Arabieren daarom naar de buurlanden moeten laten vertrekken. Alle Arabieren, er moet geen dorp of stam achterblijven. [2]
Wettekst:
De wet op zich klinkt heel onschuldig. Hij luidt als volgt:
1. Elke
jood heeft het recht naar dit land te immigreren.
2. (a) Immigratie zal
plaats vinden op grond van immigratie-visa's
(b) immigratie-visa's zullen
verstrekt worden aan elke jood die de wens te kennen geeft zich in Israel te
willen vestigen, behalve als de Minister van Immigratie ervan overtuigd is dat
de aanvrager:
· i) tegen de joodse staat handelt; of
· ii) de
volksgezondheid of de veiligheid van de staat in gevaar brengt;
3. (a) Een
jood die naar Israel komt en zich er na aankomst wil vestigen, kan ook een
immigratie-certifikaat krijgen;
(b) de onder 2. (b) genoemde uitzonderingen
gelden ook voor het immigratie-certifikaat, maar iemand wordt niet geacht de
volksgezondheid in gevaar te brengen als hij na aankomst in Israel een ziekte
heeft opgelopen;
4. Elke jood die naar dit land immigreerde voor deze wet in
werking trad, en elke jood die hier geboren is voor of na het in werking treden
van deze wet, geniet dezelfde status als iemand die hier komt op grond van deze
wet;
5. De Minister van Immigratie moet de wet toepassen en de uitgifte van
visa's en certifikaten regelen.
Gevolgen:
Ondanks
zijn koele, wettelijke terminologie heeft deze wet verstrekkende gevolgen. Het
is zelfs mogelijk dat iemand die in Israel geboren is, statenloos is. En dit
geldt niet alleen voor de palestijnse Arabieren. Havah (Eve) Carter werd op 6
maart 1971 in Beer Sheba geboren als dochter van een van de leiders van de
veelgeplaagde, zwarte israelische gemeenschap. Gedreven door een messiaanse
gedachte immigreerde deze gemeenschap - ontstaan in Liberia en binnen de zwarte
gemeenschap van de Verenigde Staten - naar het heilige land. Maar omdat in de
staat Israel alleen het orthodoxe jodendom wettelijk wordt erkend, werden zij
niet als jood beschouwd. Ze vielen dan ook niet onder de Wet op de Terugkeer en
werden in het begin van de jaren 70 tenslotte systematisch verdreven en mochten
het land niet meer binnenkomen. Ongeveer een maand na de geboorte van Havah ging
haar moeder, Adinah Carter, met het geboortebewijs van het ziekenhuis naar het
bureau van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Beer Sheba om een officieel
geboortebewijs aan te vragen. Adinah vertelt: "De ambtenaar vroeg mijn papieren,
keek me aan en snelde weg. Een kwartier later kwam hij terug. Hij was erg in de
war en vroeg me mee te gaan naar een andere kamer. Hij was erg beleefd, maar
verklaarde dat hij in 'in zo'n geval' geen beslissing mocht nemen"Ö "Ik heb het
geboortebewijs nog steeds niet gekregen". De israelische autoriteiten hebben nog
niet besloten wat ze met haar ouders zullen doen; vanuit het standpunt van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken gezien, was Havah Carter slechts 'de facto'
geboren, niet 'de jure'. [3]
Er is in dit geval geen sprake van een
vergissing. Het komt direkt voort uit het streven naar een zuiver joodse staat,
met uitsluiting van de oorspronkelijke bevolking. De vraag die al vanaf het
begin het (israelisch-joodse) politieke debat heeft beheerst, die al bijna twee
israelische regeringen ten val heeft gebracht en het haast onmogelijk heeft
gemaakt om het huidige kabinet samen te stellen, luidt: "wie is een jood?".
Velen zijn er het slachtoffer van geworden: niet-orthodoxe rabbi's die wettelijk geen huwelijk kunnen sluiten en die niet kunnen bekeren; Karaitische en Kotchin joden die alleen buiten hun gemeenschap mogen trouwen als ze orthodox worden; de Zwarte Israelieten; mensen die volgens de joodse religieuze wet bastaards zijn, en op de zwarte lijst staan van het israelische rabbinaat en daarom niet met een jood in Israel voor de wet mogen trouwen. [4] De belangrijkste slachtoffers zijn echter de palestijnse Arabieren in Israel. De Israelische Liga voor Mens- en Burgerrechten zegt het heel duidelijk: "Wanneer er vandaag de dag in de staat Israel een kind wordt geboren, dan is zijn staatsburgerschap afhankelijk van de nationaliteit van zijn ouders. Als zijn ouders jood zijn, wordt hij onmiddellijk als israelisch staatsbuger geregistreerd, maar als zijn ouders Arabieren zijn, gebeurt dat niet; elke Arabier die in Israel woont, of er zelfs is geboren, is statenloos tenzij hij aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken het tegendeel kan bewijzen". "De Wet op de Israelische Nationaliteit en het amendement van 1968 maken het voor een Arabier erg moeilijk het israelisch staatsburgerschap te verkrijgen; daarom zijn tienduizenden arabische inwoners statenloos - en zullen dat blijyen - evenals de kinderen die ze in Israel zullen krijgen". [5]
Oppositie van joodse kant
Een volk dat een ander volk onderdrukt kan zelf niet vrij zijn... Hoewel mensen natuurlijk vrij moeten zijn om te wonen waar ze willen, moeten we onder de huidige omstandigheden de immigratie van joden naar Israel toch zeer kritisch bekijken. Zolang de politieke werkelijkheid in Israel voornamelijk gebaseerd is op onteigening, kolonisatie en bezetting, en niet op een eerlijke verdeling van de opbrengsten van het land, kan men moeilijk een voorstander zijn van joodse immigratie binnen een zionistisch kader. Om een voorbeeld te geven: de joods orthodoxe gemeenschap Neturei Karta (de bewakers van de muur) woont in het gedeelte van Jeruzalem dat Meah Sharim heet. Rond de eeuwwisseling zijn ze uit Oost-Europa hierheen gekomen. De gemeenschap, die nu uit ongeveer 7000 mensen bestaat, heeft zich altijd als joods orthodoxe groepering tegen het zionisme verzet. De groep is voornamelijk gekoncentreerd in Jeruzalem en Bnei Berak (in Israel), maar onderhoudt ook kontakten met vergelijkbare gemeenschappen in Engeland en de Verenigde Staten. Ze hebben de israelische Onafhankelijkheidsdag uitgeroepen tot dag van rouw; in het openbaar israelische vlaggen verbrand en systematisch de israelische belasting- en dienstplicht geboykot; ze hebben na 1967 geprobeerd om met de palestijns-arabische leiders te praten over een mogelijke gezamenlijke strijd tegen de zionistische regering. Ze weigeren zich te houden aan de regels die het door Israel aangestelde rabbinaat opstelt (ze hebben hun eigen rabbi's) en ze beschouwen het zionisme als de ergste vorm van afvalligheid. (....)
Ze zijn niet de enigen die zo denken. Israel Shahak, voorzitter van de Israelische Liga voor Mens - en Burgerrechten, verklaart ondubbelzinnig:
"Ik wil de opvatting bestrijden dat joden de staat Israel toegewijd zouden moeten zijn. Dat zou niet alleen immoreel zijn, maar ook in strijd met de joodse traditie en zou onheil brengen over Israel en alle joden, waar ook ter wereld". [6]
Geen enkele diskussie over het zionisme mag voorbijgaan aan 'de slachtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar diegenen onder ons die de zionistische interpretatie verwerpen (...) hebben niet vergeten dat de nazi's eerst honderden, duizenden geestelijk gehandikapten vermoordden, dat toen de zigeuners aan de beurt waren, vervolgens de communisten, de joden en de Slaven. Het door Israel gevoerde beleid laat ons duidelijk zien dat het geen zin heeft om te proberen het probleem van de vervolging van een minderheid op te lossen buiten het kader van een algemene strijd voor gelijke burger- en politieke rechten voor iedereen. (....)
In de israelische Onafhankelijkheidsverk1aring (1948), de Wet op de Terugkeer (1950) en in de World Zionist Organization / Jewish Agency (Status) Law (1952), wordt 'het joodse volk' als begrip juridisch verbonden met de rechten en plichten van de staat Israel. Om tot het joodse volk te kunnen behoren moet je tot jood verklaard zijn, waarbij voornamelijk afgegaan wordt op het feit dat iemand de joodse godsdienst aanhangt, of dat zijn (voor)ouders dat deden. Dit is herhaaldelijk bevestigd door de hoogste israelische gerechtshoven. (....) In minder ambtelijke taal zouden we in Israel kunnen spreken over het verschil tussen joodse en niet-joodse landgenoten. De Balfour-verklaring had het eenvoudigweg over 'de bestaande niet-joodse gemeenschappen', toen deze tijdens de Eerste Wereldoorlog de meerderheid van de bevolking uitmaakten. Deze term was zorgvuldig gekozen om min of meer te verhullen dat op het moment dat de zionistische vestiging zich ongevraagd opdrong aan Palestina, de bevolking daarvan voornamelijk uit Arabieren bestond. We moeten hieraan toevoegen dat alle joden ter wereld tot dat 'joodse volk' behoren. Iedereen die zegt jood te zijn, of wiens ouders dat zijn, behoort automatisch tot het 'joodse volk'. De Wet op de Terugkeer verleent hen het recht naar Israel te emigreren en automatisch het staatsburgerschap te verkrijgen. Ook de wet met betrekking tot de World Zionist Organization en de Jewish Agency, die op 24 november 1952 door de Knesset werd aangenomen, verklaart dat het voornaamste doel van de staat is alle joden in Israel op te nemen. In de vierde en vijfde paragraaf van deze wet staat ook dat de staat verwacht dat alle joden, 'het joodse volk', hun verplichtingen jegens de staat nakomen. Daartoe zijn in vele landen van de wereld zionistenbonden opgericht. In 1954 bekrachtigde de World Zionist Organization en de Jewish Agency deze ongewone gang van zaken door een verbond aan te gaan met de israelische regering, waarin de Agency wordt erkend als de vertegenwoordiger van alle joden met betrekking tot zaken als immigratie naar Israel, het opnemen van immigranten, het stichten van nederzettingen en het kanaliseren van alle joodse steun aan Israel. Omdat de zionistische staat Israel het begrip nationaliteit in zijn wetgeving verbindt met zaken als 'ras' en/ of godsdienst, strekt dit begrip zich niet alleen uit tot zijn eigen bevolking, maar ook tot miljoenen mensen buiten de staat, die gemanipuleerd en behandeld worden alsof ze Israeli's zijn. Het is wettelijk vastgelegd dat ze zullen kunnen profiteren van de privileges die gelden voor die joden die in het omstreden gebied zelf wonen. In het kader van deze wettelijke struktuur vinden de landonteigeningen, de verdrijving en de onderdrukking van niet-joodse burgers plaats.
Tweederangs burgers
Het zionisme is dus verantwoordelijk voor de moeilijkheden die de palestijnse Arabieren, die onder israelisch gezag staan, te verduren hebben. De goede dingen die uit het zionisme voortkomen, komen slechts ten goede aan de joodse inwoners van de staat. Daarom wordt er zo vaak gesproken over 'joodse landbouw', 'joodse huisvesting', 'joods onderwijs', en nog meer sociale diensten in de zionistische staat die er alleen voor joden zijn. Met tegenzin laat de staat iets van zijn opbrengsten aan zijn niet-joodse inwoners toekomen. (....) Daarom zijn de palestijnse Arabieren in feite slechts tweederangs burgers. De problemen met betrekking tot de in 1967 bezette gebieden en de uit Palestina verbannen Palestijnen hebben beide te maken met de problemen die de Palestijnen voor 1967 in Israel hadden. Alles kan wederom verklaard worden uit het zionistische karakter van de staat. Het is verleidelijk hele series officiele uitspraken aan te halen die een verband leggen tussen het feit dat de zionistische staat vast besloten is om door oorlog gewonnen gebieden te annexeren en om 'zoveel mogelijk joden binnen te halen'.
Misschien is het echter voldoende om er de aandacht op te vestigen dat er in Israel duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen 'Eretz Israel' (het land Israel) en 'Medinat Israel' (de staat Israel). Volgens belangrijke zionistische groeperingen heeft 'de joodse staat' nog nooit al die gebieden omvat - ook nu nog niet - die volgens de zionistische gedachtegang tot 'Eretz Israel' behoren, en daarom toebehoren aan 'het joodse volk'. Vandaar de landonteigeningen, Israels weigering om te erkennen dat de palestijns -arabische vluchtelingen het recht hebben naar hun land terug te keren, en het feit dat Israel de Palestijnen 'aanmoedigt' tot emigratie.
"Zaken van gemeenschappelijk belang"
Alhoewel de Jewish Agency, of beter gezegd het Joods Nationaal Fonds, officieel geen deel uit maakt van de israelische regering, is zij niet alleen historisch gezien deelgenoot van die regering, maar is zij sinds 1961 wettelijk als zodanig erkend met betrekking tot het toezicht op israelische grond. De israelische regering, de Jewish Agency en het Joods Nationaal Fonds hebben een gezamenlijke Koordinatie Kommissie die 'zaken van gemeenschappelijk belang' bespreekt. Ter illustratie van wat onder zaken van gemeenschappelijk belang wordt ver staan het volgende: onder de titel 'nederzettingen die gevestigd moeten worden: Eerste publikatie van het Vestigings Departement van de Jewish Agency', schreef Jehuda Litani in Ha' aretz van 24 augustus 1973:
"Het Vestigings
Departement van de Jewish Agency heeft het koordinerende komitee voor
nederzettingen een voorstel gedaan aangaande nieuwe nederzettingen voor de
komende vier jaar (1974-1978). Volgens het voorstel (dat nog niet definitief is
goedgekeurd) zullen 36 nieuwe nederzettingen worden gevestigd in 11
verschillende gebieden in Israel. De verdeling is als volgt: 10 binnen de Groene
Lijn (grenzen van voor 1967). .. De overigen in de Hoogten van Golan (6), de
Jordaan Vallei (7), het Gush Etzion gebied (1), de 'Rafiah-opening' (6), de
Gazastrook (3) en in de Golf van Suez (3).
Gelijkluidende berichten: Ha
'aretz, 18 september 1973: "Het Joods Nationaal Fonds heeft onlangs 1000 dunam
(1 dunam = ong. 0,1 ha., red.) aangekocht in de West Bank". Ha'aretz, 17
december 1974: "Het Joods Nationaal Fonds heeft dit jaar 42.000 dunam, verdeeld
over 125 nederzettingen, tot ontwikkeling gebracht, 250 km, wegen aangelegd en
ontwikkelingswerkzaamheden uitgevoerd in de Jordaanvallei en de Hoogten van
Golan... Het geld dat nodig was voor de bewerking van het land werd verstrekt
door het Joods Nationaal Fonds, de huizenbouw en de ekonomische infrastruktuur
werden gefinancierd door het Vestigings Departement van de Jewish Agency, het
Ministerie van Volkshuisvesting en het Ministerie van
FinanciÎn".
Details
Om te zien hoe de israelische regering en het Joods Nationaal Fonds wettelijk met elkaar in verband staan moet men de details bestuderen van de statuten van het Joods Nationaal Fonds en het verdrag dat in 1961 tussen het Joods Nationaal Fonds en de israelische regering is gesloten. Volgens de statuten van het Joods Nationaal Fonds is het Fonds
"een onder joodse leiding staande maatschappij, die zich bezig houdt met de vestiging van joden (...) en met het bevorderen van die vestiging. Land dat eenmaal in handen is van het Joods Nationaal Fonds zal dat ook altijd blijven". (Verslag van de wettelijke struktuur, de aktiviteiten, de aktiva en passiva, en de inkomsten van het Keren Kayemet le Israel, (J.N.F.), 1973, Jeruzalem, pp. 18, 86). Bovendien mogen op dit land geen niet-joden werken. Het Joods Nationaal Fonds is opgericht om "joden op dat soort land te vestigen" en is verplicht "om de joodse belangen geldelijk te steunen en om de fondsen zo te gebruiken dat ze direkt of indirekt ten goede komen aan personen van joodse godsdienst, ras of afkomst". (Verslag enz. pp. 17,19, 21, 56-58). Het Joods Nationaal Fonds is nu een "openbare instelling die door de regering van Israel en de World Zionist Organization erkend wordt als de enige organisatie die zorg draagt voor de ontwikkeling van israelische grond". (Verslag enz. p. 5, dit gedeelte is getiteld "Wettelijke Strukturen").
Volgens de overeenkomst die de staat Israel met het Joods Nationaal Fonds heeft gesloten, heeft het Fonds zich ermee belast een 'Land Ontwikkelings Beheer' op te richten en een direkteur te benoemen "die verantwoording schuldig is aan het Joods Nationaal Fonds". Dit L.O.B. is verantwoordelijk voor
"het schema voor de
ontwikkeling en bebossing van israelische grond..., hierbij optredend in naam
van de geregistreerde eigenaren".
"De Kommissie voor Land-aanwinnig en
Ontwikkeling, aangesloten bij de Keren Kayemet le-Israel (het Joods Nationaal
Fonds), zal het ontwikkelingsbeleid bepalen in overeenstemming met het schema
voor agrarische ontwikkeling van het ministerie van Landbouw."
[9]
Hierbij moet worden opgemerkt dat de term 'israelische grond' betrekking heeft op land dat eigendom is van de staat, 75% van Israels grond van voor 1967 is in handen van de staat, 14% van het Joods Nationaal Fonds en de overige 11 % van prive-eigenaren. Bijna 90% van het land staat m.a.w. onder toezicht van een instelling die volgens zijn statuten alleen mag handelen 'ten gunste van personen van joodse godsdienst, ras of afkomst'.
Het is op zijn minst onwaarschijnlijk en, vrijwel zeker onmogelijk, om zionistische Israeli's ertoe te brengen anders te handelen. De staat en het zionisme zijn een. De staat is het slachtoffer van zijn eigen ideologie. (....)
Positieve veranderingen
Gelukkig kunnen we een positieve verandering bespeuren in sommige kringen binnen Israel zelf. Sommige Israeli's - zowel joden als Arabieren - komen boven de diskriminerende ideologie van het zionisme te staan en roepen om een humanistische, demokratische en vaak socialistische herstrukturering van hun eigen land.
Men zou
zich kunnen voorstellen dat druk van buitenaf belangrijke positieve
veranderingen zou kunnen bewerkstelligen in het zionistische karakter van de
staat Israel. Tot nu toe is er helaas nog erg weinig druk op Israel uitgeoefend.
Integendeel: de zionistische staat krijgt nog steeds grote sommen geld en er
wordt nog steeds enorme politieke druk uitgeoefend ten gunste van de
zionistische staat.
Vooral na de oorlog van 1973 is dat echter aan het
veranderen Om vooral ekonomische redenen, die verband houden met de huidige
krisis in de westerse ekonomie, enerzijds, en zuiver opportunisme anderzijds,
staat de joodse steun aan het zionisme onder behoorlijke spanning. Er zijn
echter nog andere aanwijzingen, die veel belangrijker zijn, omdat ze niet
opportunistisch zijn, maar joodse alternatieven voor het zionisme bieden.
Voorbeelden hiervan zijn het 'American Jewish Alternatives to Zionism'
("Amerikaans Joodse Alternatieven voor het Zionisme") in de Verenigde Staten, en
de 'Middle-Eastern Research and Action Group', MERAG (Groep voor Onderzoek en
Aktie in het Midden-Oosten) in Engeland. MERAG heeft al een kampagne op touw
gezet om mensen van joodse afkomst er toe aan te sporen af te zien van hun
rechten op automatisch staatsburgerschap in Israel, gebaseerd op de israelische
Wet op de Terugkeer.
Maart 1975
*************************
noten:
[1] De Defence (Emergency) Regulations werden in 1946 door Jacob Shimshon Shapirah, minister van Justitie van Israel (1965 1973), beschreven als "zonder parallel in enig beschaafd land; dergelijke wetten bestonden zelfs niet in Nazi-Duitsland...... Er is inderdaad maar een regeringsvorm die lijkt op het systeem dat hier tegenwoordig van kracht is - het geval van een bezet land". In: 'Ha-Praklit' ('De Advokaat'), februari 1946.
[2] Joseph Weitz haalt hier zijn eigen dagboek aan uit 1940, in: 'Een oplossing voor het vluchtelingenprobleem: een israelische staat met een kleine arabische minderheid', verschenen in 'Davar', 29 september 1967. (Hebr.)
[3] Yoelah Har Shefi; 'Wie ontvangt er geen verplicht onderwijs in Israel?", in: 'Yediot Aharonot', 18 februari 1972 (Hebr.).
[4] Karaieten: een joodse religieuze groepering die uitsluitend het Oude Testament aanvaardde; Kotchin: afkomstig uit Cochin = Zuid-India.
Iedere nakomeling van een getrouwde vrouw en van een andere man dan haar echtgenoot is volgens de joodse wet een bastaard. Als een vrouw getrouwd is volgens de bepalingen van de orthodox- joodse wet, en er later een scheiding wordt uitgesproken op basis van het burgerlijk recht of op een andere (niet door de joodse orthodoxie erkende wijze), dan zullen kinderen uit het tweede huwelijk worden beschouwd als bastaards.
[5] De Israelische Liga voor Mens- en Burgerrechten; 'Burgerschap in de staat Israel vandaag de dag', augustus 1971, PO Box 14192, Tel Aviv, Israel (opgenomen in deze brochure).
[6] Israel Shahak, 'A Jewish Duty or Jewish Apostasy', in: 'The Times', 27 januari 1973 (herdrukt in: 'Israel and the Palestinians', onder redaktie van Uri Davis, Nira Yuval-Davis en Andrew Mack, Ithaca Press, Londen 1975).
[7] Dat sommige joden dit recht is onthouden op grond van het feit dat ze een 'gevaar' zouden zijn voor de staat, vormt een uitzondering op deze algemene regel.
[8] Voor deze verwijzingen zijn we dank verschuldigd aan
professor Noam Chomsky. Voor een verdere uitwerking, zie zijn 'Israel and the
Palestinians', in: Israel and the Palestinians', onder redaktie van Uri Davis e.
a., zie [6] hierboven.
De palestijnse jurist en schrijver, Sabri Jiryis, heeft voornamelijk gepubliceerd over de onderdrukking van de arabische bevolking in zijn geboorteland. Tot zijn in het Engels verschenen boeken behoren ondermeer 'The Arabs in Israel' en 'Democratic Freedoms in Israel'. Hij is talloze malen we gens zijn politieke aktiviteiten (waaronder zijn werk als auteur) door de israelische autoriteiten in administratieve hechtenis genomen. Zijn werk als schrijver werd hem tenslotte zo mogelijk gemaakt, dat hij in 1970 'vrijwillig' zijn land verliet. Thans is hij verbonden aan het 'Palestine Research Center', dat gevestigd is in Beiroet. Sabri Jiryis was ondermeer betrokken bij de 'al-Ard'-beweging ('al-Ard' betekent 'de aarde'), een arabisch-nationalistische groep, die opkwam voor de rechten van het palestijnse volk en pleitte voor een rechtvaardige oplossing van het palestijnse probleem. De beweging wilde ondermeer door uitgave van een eigen krant ('al-Ard'), aan de arabische minderheid in Israel een legitieme politieke basis verschaffen, op wettelijke grondslag. Na slepende juridische procedures, werd de beweging in 1964 een organisatie-verbod opgelegd door het israelische Hoog Gerechtshof. Kort hierna werd de beweging door het ministerie van defensie tot onwettige organisatie verklaard. Onderstaand artikel werd voor het eerst gepubliceerd in de 'Journal of Palestine Studies' (eerste jaargang, no I, 1971) en verscheen eerder in het Nederlands in de serie 'Palestijnse Drukken en Herdrukken' (januari/februari 1972, no 1). Jiryis behandelt achtereenvolgens de 'Wet op de Landbouw-nederzettingen', die hij in een historisch perspektief plaatst en de 'Wet op de Gedemobiliseerde Soldaten'. De eerste wet en zijn racistische toepassing wordt hieronder besproken. Het tweede deel is in de gedrukt brochure zelf opgenomen.
De problematiek rond de verhouding van de zionistische beweging tot de Arabieren in de joodse staat is weer eens opnieuw naar voren gekomen door twee recente wetten die de rechten van de arabische bevolking in Israel beknotten. Uit verlangen zichzelf te beschermen als een joodse staat die gesticht is voor alle joden, waar ook ter wereld, heeft Israel in het verleden een verzameling wetten uitgevaardigd, die, gemeten naar de gebruikelijke maatstaven moeten worden aangemerkt als raciaal diskriminerend. De meeste van die wetten dateren uit de eerste jaren na de stichting van de staat. In 1950 werd de Wet op de Terugkeer afgekondigd, die aan elke jood, omdat hij jood is, toe staat naar Israel te emigreren; een recht dat de oorspronkelijke, palestijnse bevolking wordt ontzegd. De Wet op de Israelische Nationaliteit, aangenomen in 1952, verleent het israelische staatburgerschap min of meer automatisch aan alle joden, terwijl aan een reeks uitzonderlijk veeleisende voorwaarden moet worden voldaan, alvorens het verleend wordt aan (in het land geboren) palestijnse Arabieren. Tussen 1950 en 1953 werden de meeste wetten op de land-onteigening aangenomen, die erop neerkwamen dat alleen arabische grond in beslag werd genomen, te weten: de Wet op het Bezit van Afwezigen en de Wet op de Vordering van Land. [1]
Ter verdediging van deze wetten voerden de Israeli's aan, dat zij beslist noodzakelijk waren, omdat ze essentieel waren voor de stichting van de zionistische staat. Het hoofddoel van de zionistische staat was het bijeenbrengen van de joden. Daarom werd het onontbeerlijk zoiets als de Wet op de Terugkeer aan te nemen en later de 'wet op de Israelische Nationaliteit', die tot op zekere hoogte op de eerste is gebaseerd. Alweer, zo beweren de Israeli's, waren de autoriteiten 'genoopt' gronden van Arabieren in beslag te nemen, om daar joden op te kunnen vestigen. Maar de twee recente wetten, die eens te meer ten koste gaan van de arabische gemeenschap in Israel, verlenen een onmiskenbaar gewicht aan de gangbare arabische opvatting, dat aan het zionisme een racistische denkwijze eigen is.
Geen recht op grond
De eerste van die nieuwe wetten, de 'Wet op de Landbouw-nederzettingen' (bepalingen voor het gebruik van landbouwgrond en water. 5727-1967), werd op 1 augustus 1967 door de Knesset (het israelische parlement, red.) aangenomen. [2] Zijn belangrijkste gevolg is dat Arabieren een aandeel in enigerlei vorm in grond die in joods bezit is, wordt ontzegd. Op het eerste gezicht echter lijkt het een gewone civiele wet, aangenomen om "te voorzien in een belangrijk tekort in het systeem van landbouw-nederzettigen, dat in de afgelopen jaren aan het licht gekomen is", zoals de minister van landbouw het uitdrukte toen hij zijn wetsontwerp bij de Knesset indiende. [3]
De redenen tot die indiening toelichtend, zei de minister vervolgens:
"het merendeel van de
voor landbouw geschikte grond in onze staat werd oorspronkelijk door het Keren
Kayemet Ie-Israel (het Joods Nationaal Fonds) en de Grondkamer (Israel Land
Authority) verpacht aan landbouwers/kolonisten. [4] De aan kolonisten toegewezen
percelen werden gewoonlijk afgepaald volgens een algemeen plan voor landbouw en
kolonisatie, zodat zij in staat zouden zijn een landbouwsektor tot ontwikkeling
te brengen, die hun een bestaan kon verzekeren uit hun arbeid in die sektor.
Bovendien ontvingen de meeste kolonisten, konform die kolonisatiepolitiek, een
aandeel water, dat nodig was voor de bevloeiing en voor intensieve bewerking van
hun land, waardoor een voldoende inkomen voor hun levensonderhoud werd
verzekerd.
Grond en water zijn staatseigendom. Zij werden aan individuele en
aan groepen kolonisten verstrekt, vanwege de noodzaak verschillende streken in
ons land te bevolken om de veiligheid langs de grenzen te verhogen en een grote
boerenstand te vormen, die de ekonomische en maatschappelijke grondslag van de
staat Israel zou uitmaken." [5]
Dat was eens de gedachte achter de verpachting van grond geweest, maar de zaken pakten anders uit, daar:
"het duidelijk is, dat in verschillende delen van het land, individuele kolonisten in veel gevallen niet zelf de hun toevertrouwde grond bewerken, en niet zelf de hun toegewezen hoeveelheden water benutten, maar aan anderen het recht van bebouwing en bevloeiing overdragen door middel van verhuur, maatschap of anderszins".
--------------------------- --------
---------------------
Bar'am en Ikrit, twee palestijns-arabische dorpen in
het noorden van Galilea, werden in '48 met de grond gelijk gemaakt; de bevolking
werd verdreven maar weigerde Palestina te verlaten; op de plaats van de twee
dorpen verrezen israelische nederzettingen; sinds '48 voert de bevolking een
hardnekkige juridische strijd tegen de israelische regering; tot nu toe is
terugkeer naar en heropbouw van de dorpen steeds geweigerd; terugkeer zou een
precedent scheppen voor die honderden andere dorpen met hun bevolking, die
hetzelfde lot
troffenÖ
------------------------------------------------------------
"Er zijn veel gevallen bekend waarin het duidelijk is, dat de kolonist zelf betrokken is bij andere dan agrarische arbeid en zich een inkomen verwerft - soms een hoog inkomen - uit verhuur van zijn grond en uit overdracht van zijn waterrechten, zonder zelf de grond of het water te exploiteren. Hij geniet een inkomen uit de exploitatie van staatseigendommen die hem toevertrouwd zijn met de duidelijke bedoeling dat hijzelf het land moest bewerken. Het is ons duidelijk geworden, dat in hun huidige vorm, de artikelen uit de pachtovereenkomsten van Keren Kayemet le Israel en de Grondkamer, die overdracht van gebruiksrechten op grond verbieden, niet berekend zijn op hun taak het ontstaan van deze ontwikkelingen te voorkomen of te verhinderen. Daar gevallen van onwettig gebruik van grond en water zich steeds vaker voordoen, zijn wij tot de slotsom gekomen dat deze ontwikkelingen bij wet tot staan moeten worden gebracht en dat aan individuele of aan groepen kolonisten niet moet worden toegestaan, profijt te trekken uit het inkomen dat zij verwerven uit de onwettige exploitatie van staatseigendommen. Dat is het doel van de wet die nu aan de Knesset is voorgelegd. " [6]
Onwettig gebruik
Lezing van de wet toont aan dat de positieve doeleinden waarover de minister van landbouw sprak, schijnen te zijn bereikt. De wet kent aan de overheid duidelijk uitgebreide bevoegdheden toe om af te rekenen met de schadelijke ontwikkelingen die hierboven werden genoemd. De artikelen 2, 3 en 6(a) zijn gewijd aan de persoon die "landbouwgrond bezit of daartoe gerechtigd is", of "de gebruiker voor wie een watertoewijzing is vastgesteld" en die "een onwettig gebruik" maakt van grond of water, behoudens de vergunning van de minister of zijn gemachtigde. (Zulke vergunningen worden zelden verleend). De overtreder stelt zich bloot aan "de beeindiging van zijn rechten op die landbouwgrond en van zijn persoonlijke toewijzing van irrigatiewater", "Onwettig gebruik" van landbouwgrond, waardoor de pachter de genoemde rechten kunnen worden ontnomen, wordt in de eerste bijlage van de wet als volgt omschreven:
"de volgende handelingen met betrekking tot landbouwgrond worden beschouwd als onwettig gebruik;
1. de overdracht of de vervreemding van enig recht dat de gebruiker heeft op grond of op een deel daarvan. De bebouwing van grond door gehuurde arbeiders of door een persoon die op kontrakt-basis de bebouwing van land op zich heeft genomen voor rekening van de gebruiker, zal echter niet worden beschouwd als onwettig gebruik;
2. het aangaan van een deelgenootschap in grond of oogst, tenzij het een deelgenootschap betreft van inwoners uit dezelfde nederzetting en de partners in gelijke mate arbeid verrichten;
3. de vestiging van gebruiksrechten op grond of oogst;
4. de vestiging van aanspraken op de te velde staande oogst , uitgezonderd het recht tot verwerving nadat de oogst gerijpt is, zelfs als dat va5r de rijping is toe gekend, zolang het degene die het recht verwerft maar niet is toegestaan het land te betreden en de oogst binnen te halen voor de rijping;
5. het belenen van de oogst..."
Alleen joden
Op het eerste gezicht heeft de wet tot doel de bezitters van grond en water - eigendom van de staat Israel - te verhinderen grond en water op andere wijze te gebruiken dan door eigen middelen, of door onwettige exploitatie van de moeite en inspanningen van anderen. Maar het werkelijke doel van de wet is te voorkomen, dat arabische boeren en landarbeiders zich verspreiden over joodse nederzettingen. De wet is gericht op instandhouding van de traditionele zionistische praktijk, dat alleen joden zich op de grond vestigen. Een praktijk die inhield, dat de meeste grond in Israel, ofschoon voor 1948 eigendom van Arabieren, thans onvervreemdbaar joodse grond is, die zelfs niet aan Arabieren kan worden verpacht. [7] Het probleem dat deze wet aanpakt, is dat na 1948 zich veel gevallen voordeden, waarin joden hun grond aan arabische boeren verhuurden of Arabieren in dienst namen om al het eigenlijke boerenwerk te doen. De bepalingen van deze wet nu, dwingen de joodse kolonisten die Arabieren te ontslaan op straffe van ontzetting bij in gebreke blijven. Iedereen die niet vertrouwd is met de zionistisch-israelische struktuur, in het heden en in het verleden, zal het waarschijnlijk moeilijk te begrijpen vinden hoe dergelijke maatregelen tot stand kunnen komen. In feite zijn ze slechts een voortzetting van een zionistische praktijk die zo oud is als de zionistische aktiviteiten in Palestina zelf.
Herzl-doktrine
In het begin van de twintiger - jaren ontwikkelden en aanvaardden alle geledingen van de zionistische arbeidersbeweging een doktrine die pleitte voor "inbezitneming van het land en van de arbeid" (Theodor Herzl: "Landergreifung"). Dat moest een stap zijn op weg naar de vestiging van de zionistische eenheid in Palestina. Zij, die deze stelling aanhingen, behoorden tot de meerderheid van de zionistische arbeidersbeweging, aanvankelijk Ahdut ha-Avodah geheten, wat later na de vereniging met andere partijen Mapai zou worden. Mapai werd de toonaangevende joodse partij in Palestina gedurende het britse mandaat.
Later werd het de regerende partij in Israel, een positie die zij nog steeds inneemt, nu onder de naam Israelische Arbeiders Partij. Het feit dat deze partij de meerderheid uitmaakte en zo de grootste vakbonden in Palestina beheerste (later de Histadroet in Israel), gevoegd bij het feit dat zij zeggenschap had over de grootste zionistische kolonisten-organisatie, Ha-Kibbutz ha-Me'uhad, maakte het gemakkelijker deze doktrine uit te voeren.
Achter de woorden "inbezitneming van het land" lag de opvatting dat de zionistische beweging het bezit van de meeste gronden in Palestina moest verwerven, zodat de zionistische staat kon worden gevestigd op een hechte joodse grondslag. Deze gedachte leidde in het begin van deze eeuw tot de oprichting van het Joods Nationaal Fonds, dat gesticht werd om grond in Palestina aan te kopen als eeuwig eigendom van het joodse volk. Die grond kon niet aan anderen worden verkocht en alleen aan joden was het toegestaan ze te bewerken en te gebruiken, terwijl het absolute eigendomsrecht in handen bleef van het Fonds. Het Joods Nationaal Fonds heeft ook inderdaad nooit getracht te verhullen of te ontkennen dat dit zijn doel was. De grondregels van het Fonds, waarvan er verschillende nu nog van kracht zijn, na in 1954 door de israelische regering te zijn gewettigd, beginnen met te verklaren dat het voornaamste doel van het Fonds is land en onroerende goederen te verwerven met alles wat daarbij hoort, met het oogmerk daarop joden en joden alleen te vestigen.
-----------------------------------------------------
HERINNERINGEN
VAN EEN "OUD STRIJDER"
Als illustratie van de gevolgen van het principe 'verovering van het land', 'verovering van de arbeid' en 'joodse produkten', hieronder de herinneringen van iemand die nauw bij de toepassing van dit beginsel betrokken was. Het gaat om David Hacohen, vele jaren lid van het israelische parlement en voorzitter van de kommissie van buitenlandse zaken en defensie in de Knesset.
"Ik herinner me dat ik als een van
de eerste van onze kameraden naar Londen ging na de eerste wereldoorlog.....
Daar werd ik socialist..... Toen ik me bij de socialistische studenten aansloot
britse, ierse, joodse, chinese, indiase en afrikaanse - kwamen we tot de
slotsom, dat we allemaal onder britse overheersing of heerschappij stonden. En
zelfs hier, in deze intieme omgeving, moest ik het tegen mijn vrienden opnemen
op het punt van het joodse socialisme; moest ik verdedigen dat ik geen Arabieren
zou aksepteren in mijn vakbond, de Histadroet; moest ik verdedigen dat we een
beroep deden op huisvrouwen niet in arabische winkels te kopen; moest ik
verdedigen dat we de wacht hielden in boomgaarden om te verhinderen dat
arabische arbeiders daar werk zouden krijgen........; benzine te gieten over
arabische tomaten; joodse huisvrouwen op de markt aan te vallen en de arabische
eieren, die ze gekocht hadden, kapot te gooien; de hemel te prijzen dat het
Joods Nationaal Fonds, dat Hankin (een vertegenwoordiger van het Fonds, red.)
naar Beiroet had gestuurd om land aan te kopen van afwezige effendi's
(landeigenaren) en de fellahin (pachters) van net land te
gooien;"
"Tientallen
dunams (1 dunam is ongeveer 1000 m2) van een Arabier kopen is toegestaan, maar
een joodse dunam aan een Arabier verkopen (God verhoede het) is
verboden......... Dat alles te doen was niet eenvoudig. En ondanks het feit dat
we het deden - misschien hadden we geen keus - was ik er niet gelukkig
mee".
(Geciteerd door Jon Rothschild in zijn artikel 'Behind
the revolt of the Arabs in Israel', dat verscheen in 'International Press
Correspondence' - Inprecor - no 49 van 15 april 1976)
---------------------------------------------------------
In werkelijkheid slaagden de vereende inspanningen van het Fonds en de zionistische kolonisten-organisaties er niet in gedurende de mandaatsperiode meer dan 6 a 7 procent van het totale palestijnse grondgebied uit handen van Arabieren aan te kopen. Die grond werd toegewezen aan oost-europese joden, die er gebruik van maakten in overeenstemming met de slogan "bezit van het land", d.w.z. hun nederzettingen werden zuiver joods. Arabieren werden strikt geweerd.
Verstrekkende gevolgen
Het tweede deel van de stelling" bezetting van de arbeidsplaatsen", had voor de Arabieren al even vernietigende gevolgen. Vanaf het eerste begin probeerde de zionistische beweging aan de slogan een aantrekkelijk ideologisch tintje te geven, door te stellen, dat een politiek om alleen aan joodse en niet aan arabische arbeiders werk te verschaffen, noodzakelijk was om de situatie van de joden te 'korrigeren' en hen weer te brengen tot een leven van handarbeid dat zij generaties lang niet meer gekend hadden. Maar het werd al spoedig duidelijk dat de kreet "bezetting van de arbeidsplaatsen", later gewijzigd in "hebreeuwse arbeid", in werkelijkheid het gevolg was van de leuze "bezit van de grond". Het was niet voldoende joodse nederzettingen te vestigen op de grond die uit handen van de Arabieren was 'bevrijd', ook moest het de arabische arbeiders verhinderd worden in die nederzettingen te werken; zij het als gehuurde arbeiders of als zelfstandigen. Alleen zo kon de omvorming en de toekomst van Palestina als een joodse eenheid verzekerd worden.
Typerende gebeurtenissen
Enkele typerende gebeurtenissen die in de afgelopen 70 jaar plaatsvonden, zijn voldoende om de werkelijkheid te belichten die achter deze opvatting schuil ging. Zionistisch kritici, bijvoorbeeld, spreken met grote trots over wat in 1908 in Bet Shemen (Beit Arif) bij Lydda gebeurde, toen de zionistische beweging besloot een bos aan te planten, dat de naam van Herzl zou dragen. De joodse arbeiders in die streek groeven de bomen uit en plantten ze opnieuw in, omdat arabische arbeiders ze als eersten hadden geplant. [8] Dr. Ruppin, het eerste hoofd van het Zionistisch Buro in Palestina, zegt openhartig in zijn memoires, dat hij Tel Aviv probeerde te bouwen met "hebreeuwse arbeid", maar dat hij die al vlug moest vervangen door arabische arbeiders vanwege hun ervaring (en lage lonen), toen het eerste huis dat door joodse arbeiders werd opgetrokken, tijdens de bouw instortte. [9] Tijdens het britse mandaat plachten de zionistische autoriteiten heel openlijk van het mandaatbestuur te eisen, dat een deel van de overheidswerken voorbehouden zou blijven aan joodse aannemers; dit overeenkomstig het principe van "hebreeuwse arbeid". [10]
De
zionistische machthebbers bleven trouw aan die gewoonte, ook na de stichting van
de staat. Wij lezen bijv. dat een israelische militaire goeverneur aan een
beambte van het Joods Nationaal Fonds het verwijt maakt, dat in het noorden van
Israel grond werd verpacht aan arabische boeren. Het stelde hem niet gerust te
horen dat die grond gelegen was in bergachtig terrein en dat er geen joden waren
die de grond konden bewerken, omdat het onmogelijk was er 'landbouwmachines heen
te brengen; er was dus geen reden het land niet aan Arabieren te verpachten en
er zo toch nog enige winst uit te slepen. [11]
Tezelfdertijd zond een andere
beambte van het Fonds een memorandum aan zijn vriend Ben Zvi, de tweede
president van Israel, over de noodzaak Galilea te 'verjoodsen'. Hij stelde voor
dat het eigendom van landbouwgrond door de regering van Israel moest worden
overgedragen aan het Joods Nationaal Fonds, zodat er geen sprake van kon zijn
dat Arabieren zouden kunnen vragen die grond te gebruiken en er zo voordeel van
hebben. Het Fonds werkt immers alleen in het belang van de joden en kan, zowel
wettelijk als in de praktijk, verhinderen dat Arabieren zich zouden vestigen op
zijn grondbezit; terwijl de regering, althans officieel, verplicht is zowel in
het belang van joodse als arabische burgers op te treden, en dus zo'n
gedragslijn niet kan volgen. [12]
meningsverschillen over details
Een van de belangrijkste doelstellingen van de instelling van een streng militair bestuur over de Arabieren in de eerste jaren na de stichting van de staat, was: de drastische beperking van hun bewegingsvrijheid, tenzij ze een reisvergunning konden bemachtigen van de militaire goeverneurs. Dit was ongetwijfeld bedoeld om te voorkomen dat arabische arbeiders naar plaatser, zouden trekken waar zij voor joodse kolonisten of in joodse nederzettingen konden werken. [13]
Het idee
van hebreeuwse arbeid was voor zionistisch links nooit een ondergeschikt
probleem. Het heeft vaak geleid tot verhitte debatten tussen linkse groeperingen
onderling, niet over de grondslagen, maar over detailkwesties en hun toepassing.
Mapai bijv. riep op tot totale hebreeuwse arbeid; Ha-Shomer ha-Tzair (wat later
Mapam werd) riep om een meerderheid van hebreeuwse arbeid [14], terwijl de
federatie van joodse boeren onder leiding van Moshe Smilansky, vasthield aan
"gemengde arbeid". [15]
Deze verschillende standpunten leidden tot heftige
vetes tussen al die groeperingen, met name in het begin van de dertiger jaren.
In die tijd zag de Histadroet, de grootste vakbondsorganisatie, zich gesteld
voor de oppositie van joodse werkgevers in de oude landbouwkolonies, zoals
Ha-Derah, Zakhron Yacov, Kfar Saba, Metula enz. Deze waren voor de aanvang van
de georganiseerde zionistische aktiviteit in Palestina gesticht met steun van
baron de Rothschild en van partikulier kapitaal uit andere bronnen.
De
Histadroet zag geen andere uitweg dan de vorming van 'piketten', die bij joodse
boomgaarden op wacht werden gezet om te verhinderen dat arabische arbeiders hun
werk zouden bereiken. De Histadroet paste die taktiek op grotere schaal toe en
betrok er ook andere joodse groeperingen bij. In de lente van 1934 bijv. werden
enkele leden van zulke piketten gearresteerd (onder hen bevond zich ook Pinhas
Sapir, de latere minister van financien) en gevangen gezet. [16] Daarop riep de
Histadroet joodse intellektuelen op zich bij de piketten aan te sluiten, om zo
van hun misnoegen blijk te geven. Vele joodse dichters en schrijvers gaven
gevolg aan de oproep en vervingen de gevangen piketleden. [17] Een van de
grootste joodse dichters, Shaul Chernichovski, en de schrijver Agnon (die later
de Nobelprijs voor letterkunde kreeg) namen aan de aktie deel. Nog in datzelfde
seizoen begon de Histadroet joodse arbeiders te rekruteren uit niet bij de
landbouw betrokken beroepen, zoals bouwvakkers. Zij werden opgeroepen hun banen
in de steek te laten en zich te voegen bij de landbouwers in de kolonies, die zo
dringend om mankracht verlegen zaten. Die maatregel werd genomen om te
verhinderen dat de joodse nederzettingen arabische arbeiders in dienst zouden
nemen. Toen bleek dat zelfs die extra krachten niet bij machte waren het tekort
aan te vullen, riep de Histadroet joodse leerlingen uit de scholen op tot
vrijwilligerswerk in de landbouw in plaats van arabische arbei-ders. In een
verklaring die daartoe werd verspreid, werd hun bezworen dat de verdediging van
hebreeuwse arbeid de verdediging betekende van het zionistische bestaan en van
de zionistische toekomst in het land. De houding van de Histadroet en van de
zionistische leiders bleef onveranderd gedurende de hele mandaatperiode tot
1948, toen door de stichting van de staat een situatie ontstond die hen tot
veranderingen dwong. De redenen voor die wijziging vallen in drie kategorieen
uiteen:
a. na de stichting van de staat maakten de overgebleven Arabieren een minderheid uit van 11 a 12 procent van de israelische bevolking. De arabische gemeenschap is altijd voornamelijk een boerengemeenschap geweest, ondanks de vele veranderingen waaraan zij onderhevig was en ondanks de neiging van velen een ander handwerk te zoeken, vooral in de bouw. Meer dan een derde deel van de arabische gezinshoofden werkt nog steeds in de landbouw; het korresponderende getal voor joden is een tiende. [18] In deze periode (sinds 1948) zijn voortdurend arabische landbouwgronden onteigend; tenslotte werd bijna 1 miljoen dunam (1 dunam is ongeveer 1000 m2) onteigend en overgedragen aan joden. [19] Dit verminderde aanzienlijk de oppervlakte aan landbouwgrond die in arabische handen overbleef, terwijl tegelijkertijd het aantal arabische landarbeiders toenam. Daarom was het voor die arbeiders noodzakelijk werk te zoeken in de joodse nederzettingen, die bereid waren hen in dienst te nemen vanwege de lage lonen die zij noodgedwongen moesten aksepteren als gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt. De Arabieren moesten daar wel gaan werken, omdat de Histadroet nog steeds geen arabische arbeiders aksepteerde (daarmee begon men pas in 1960) en nog steeds alles in het werk stelde hen te ontslaan omdat zij geen vakbondsleden waren; [20]
b. na de stichting van de staat ontstond er in veel kibbutzim en in andere joodse landbouw-nederzettingen een toenemende neiging ook de industrie in hun aktiviteiten te betrekken en zelf hun eigen landbouwprodukten te gaan verwerken. Die uitbreiding hield in dat de nederzettingen gebruik moesten maken van arbeidskrachten van buitenaf, speciaal van arabische arbeid;
c. sinds orientaals-joodse immigranten Israel begonnen binnen te stromen, zijn er tientallen landbouwkolonies voor hen opgericht. Een kenmerk van deze immigranten is dat zij niet de racistische denkwijze van de westerse en oost-europese joden delen en wel bereid zijn arabische arbeiders in dienst te nemen, zolang de geleverde arbeidsprestatie maar ekonomisch aantrekkelijk is.
------------------------------- --------
--------------
AANKLACHTEN
Het dagblad Ha'aretz van 5 november 1971 melddde dat "het ministerie van landbouw 10 dagvaardigingen had laten uitvaardigen tegen kolonisten in moshavim (een soort kollektieve nederzettingen in Israel, red.), die hun grond hadden verpacht aan anderen [*], in strijd met de wet die de verpachting van nationale [*] grond verbiedt".
(....) "De indiening van de aanklachten volgde op het werk van een kommissie van onderzoek, die 267 gevallen had gekonstateerd van de verpachting van nationale grond aan anderen, waarvan 80% Arabieren en 30% (!) joden". (....) In een aantal gevallen werd ontdekt dat de kolonisten grond hadden verpacht aan Arabieren, die voor de onafhankelijkheidsoorlog de bewoners van de grond waren, en er dus een proces op gang gekomen was, waardoor de Arabieren waren begonnen op een indirekte manier naar hun grond terug te keren". (Uit: Documents from Israel: 1967-1973; Ithaca Press Londen, 1975, p. 72).
Voetnoot:
[*] 'Anderen' is een gebruikelijk eufemisme
voor Arabieren in Israel. 'Nationaal' betekent in dit verband 'behorende tot de
joodse natie' door middel van het Joods Nationaal Fonds of de Israel Land
Authority (idem, p.72)
----------------------------------------------------
Uitbuiting
De kombinatie van deze faktoren heeft ertoe geleid dat honderden, zo niet duizenden arabische landarbeiders terugkeerden naar de joodse landbouwkolonies als dagloners of als partners. Velen van worden op de grofste manier uitgebuit, wat echter het enige alternatief is voor werkloosheid. [21] Een gevolg daarvan is, dat de arabische boer en zijn gezin vaak elke dag van het jaar moet werken om de helft, of minder van de oogst te krijgen aan het eind van het jaar. De landeigenaar daarentegen krijgt de andere helft of meer van de oogst, alleen omdat hij de grond in bezit heeft. Die praktijk is zo gewoon geworden in veel joodse nederzettingen, dat het een reaktie heeft opgeroepen bij de belangrijkste vertegenwoordigers van het 'puristische' denken binnen het zionistische establishment. Hoge ambtenaren van het Landbouwcentrum en van de diverse zionistische kolonisten-organisaties sloegen alarm, gebrand als ze waren op de handhaving van een exklusief joodse staat, die niet door arabische elementen zou worden verstoord. Zij wezen op het gevaar dat deze arbeiders zouden terugkeren naar de (vroeger) arabische grond door hun werk als dagloner of door samenwerking met joodse boeren, nadat zij van diezelfde grond waren verdreven door middel van onteigeningen, waartoe de hiervoor genoemde wetten de gelegenheid hadden geboden. Deze kringen deden daarom hun uiterste best zich ervan te verzekeren dat de wet die we nu bespreken, zou worden aangenomen, in een poging het 'gevaar' te keren en de verspreiding ervan tegen te gaan.
Om ons een idee te vormen hoe ernstig de gevolgen van deze wet zullen zijn voor de arabische arbeiders, moeten we ons realiseren dat hij betrekking heeft op meer dan 90% van het bouwland in Israel, dat eigendom is van de israelische Grondkamer en van het Joods Nationaal Fonds.
Parlementsdebatten
Om een beter idee te krijgen van wat de wet werkelijk inhoudt, loont het de moeite eens te zien wat erover gezegd werd door leden van de oppositie tijdens de debatten in het parlement. Ter verklaring van zijn standpunt zei het kamerlid Uri Avneri:
"Ö er zijn twee tegenstrijdige stromingen in de wet; het is een Dr. Jekyll- en Mr. Hyde-wet. Naar de schijn hebben we te maken met een zeer progressieve wet; de landeigenaren, die er door allerlei vormen van bevoorrechting in geslaagd zijn van de israelische Grondkamer staatsgronden los te krijgen, op billijke en voordelige voorwaarden, moeten gedwongen worden die grond terug te geven aan de Grondkamer als zij hun recht aan anderen willen overdragen. D.w.z. dat de indieners van het wetsontwerp het principe huldigen, dat de grond in handen dient te zijn van hen die hem bewerken en niet in handen van degenen die 'aan het hof' vriendjes hebben, of van die andere parasieten: de nieuwe klasse van de partij-effendi's (de bonzen);"
"Ö wat de indieners echter werkelijk op het oog hebben, zijn de joodse effendi's en de arabische landarbeiders. Wat bedoeld wordt, is de arabische grond die werd onteigend en die door bevoorrechting werd overgedragen aan joden, die op hun beurt weer de grond verpachtten aan Arabieren, die zodoende (weer) degenen werden die de grond bewerkten. Dat is de werkelijke reden voor deze wet. Dat is ook openlijk in de pers verklaard. Het is gepubliceerd in persverklaringen die niet zomaar uit de lucht kwamen vallen; iemand moet ze hebben uitgegeven;"
Ö "dan is er nog het verschijnsel van de 'aanwezig-afwezigen'. [22] Dat die term kan bestaan, is al een schande voor de staat Israel; en dan te bedenken dat die term al 18 jaar bestaat sinds het einde van de oorlog. Wat is een 'aanwezig-afwezige'? Een man woont in zijn dorp. Ik benader hem en schiet op hem; hij trekt naar een ander dorp tot mijn boosheid bekoeld is. Op het moment dat ik zijn dorp binnenga, is de man dus niet aanwezig, hij is misschien een of vijf kilometer van zijn dorp verwijderd. Volgens de wet is hij afwezig. Dat is een schande voor de staat Israel. Hij verblijft binnen die staat, hij heeft die beslist nooit verlaten, maar hij is niettemin 'afwezig'. Zijn grond, het land van zijn voorvaders, wordt onteigend en overgedragen aan de joodse bezetters. Die bezetters hebben in sommige gevallen de bewerking van de grond weer overgedragen aan zijn oorspronkelijke eigenaar, die hem nu bebouwt. Nu wil men door middel van deze wet een eind maken aan die praktijk;"
Ö "ik zal de militaire goeverneurs
niet noemen - enkele van de aanwezigen hier kennen hun namen - die hun werk als
militair bestuurder beeindigden en effendi's werden in dezelfde gebieden die zij
als militair goeverneur bestuurden....
Dat zijn zeer ernstige gevallen,
personen die hun posities hebben uitgebuit - negatieve posities naar mijn mening
om land in die gebieden te verwerven, waar zij mens en van datzelfde militaire
bestuur in dienst namen en een nieuwe klasse van bonzen vormden;"
Ö "de joden namen het land van hen af; op de een of andere manier keerden zij erop terug om de grond te bewerken; nu moeten ze opnieuw worden verdreven". [23]
Het verloste land
Het parlementslid Taufiq Toubi, zei er dit over:
"het officiele blauwe papier, de taal van wet en recht...... Zij zorgen er wel voor niet zwart op wit melding te maken van het racisme en de onderdrukking van de nationale rechten, waar de uitvoering van deze wet toe zal leiden. Deze wet is niet bedoeld als dienst aan de agrarische planning, noch aan het principe dat de eigenaar zelf zijn land moet bewerken. De bittere waarheid, die velen trachten te ontgaan of te verhullen, is, dat deze wet in werkelijkheid wil verhinderen dat arabische arbeiders werken op de grond of op 'het land van de natie', of zoals het ook wel genoemd wordt op 'het verloste land', om de terminologie te gebruiken van degenen die deskundigen zijn in de verdrijving van de arabische boeren van hun land;
De ministers die deze wet goedkeurden, de ambtenaren die hem ontwierpen, de leiders die hen dat lieten doen en vele parlementsleden weten heel goed waar deze wet toe dient. Alleen willen ze er hier in de Knesset niet openlijk over spreken. Wel zijn er gedurende de laatste twee jaar een aantal artikelen over verschenen in de pers, die vol stonden met opruiende en luidruchtige propaganda tegen de toelating van arabische arbeiders op 'land van de natie'.
Het parlement zou eens de moeite moeten nemen, na te gaan hoe een situatie kon ontstaan, waarin .duizenden arabische boeren in de dorpen van 'de driehoek' [*], in het noorden en in Galilea verplicht zijn de grond van joodse nederzettingen te bewerken, als pachters of als partners, en gebukt gaan onder de groffe uitbuiting. Zij die het land besturen, exploiteren het zweet van de arabische boer en zijn gezin om grote winsten te maken. Er zijn gevallen bekend, waarin de arabische boer als pachter op zijn eigen grond werkt; dezelfde grond die de autoriteiten onteigenden en aan anderen overdroegen. Nu werkt hij op het land als pachter of eenvoudigweg als partner, om er op de meest grove manier te worden uitgebuit;
Voetnoot:
[*] In de mandaatsperiode werd met 'de driehoek' de
streek aangeduid tussen Nablus, Tulkarm en Jenin op de westelijke Jordaanoever,
nu bezet gebied. Bij de overeenkomst van Rhodos in 1949 werd de helft van dit
gebied door Israel geannexeerd. In Israel werd deze streek, circa 40 km ten
oosten van Tel Aviv, 'de kleine driehoek' genoemd.
dagloners
"Ö. deze situatie is ontstaan door de onteigening van de grond van arabische boeren, waardoor tienduizenden van hen in de dorpen van 'de driehoek' en Galilea geen land meer hebbenÖ.. Zij zoeken naar een bron van inkomsten en ze vinden er een, zij het onder moeilijke omstandigheden, door als dagloners het meest onaangename werk in de steden op te knappen, of door op het land te werken als dagloners of als pachters, daarbij grof uitgebuit door degenen die de grond beheren in de kibbutzim en de moshaviem (een soort kollektieve nederzetting. red.); door degenen die niet zelf in staat zijn de grond te bewerken of door hen die grote winsten maken uit de verpachting van grond aan ervaren arabische boeren, die onder slechte omstandigheden moeten werken, samen met hun kinderen en andere leden van hun families. Het land van de arabische boeren is onteigend, van hen 'verlost' wat een uitdrukking! - om 'land van de natie' te worden, wat betekent dat de grond alleen aan joden toebehoort. Het land wordt uitsluitend aan joden verstrekt, en het doet er niets toe of de jood die de grond krijgt een boer is, een landarbeider, een koopman of een zakenman. Hij kan zelfs militair goeverneur zijn......"[24]
Ondanks de zware beschuldigingen die door deze afgevaardigden voor het forum van de Knesset en de publieke opinie tegen de regering en haar politiek werden ingebracht, achtte geen enkele minister of regeringswoordvoerder, noch een van de afgevaardigden van de regeringskoalitie in het parlement, het raadzaam op de beschuldigingen in te gaan of ook maar een enkel woord te zeggen om ze te weerleggen.
Het is duidelijk, dat ondanks de bevoegdheden die de wet aan de autoriteiten verleent, het doe1 niet bereikt is waarvoor hij werd ontworpen; nog onlangs werd in Israel bekend gemaakt, dat de wet zal worden gewijzigd en nog strenger zal worden. Het doel is te voorkomen dat arabische arbeid zich verspreidt over joodse nederzettingen, iets wat de wet in zijn huidige vorm niet heeft kunnen verhinderen. [25] Tezelfdertijd verklaarde de minister van arbeid, dat 'het gevaar' bestaat dat de bouw in Israel door arabische arbeiders wordt overgenomen, en dat hij van plan was een voorstel in te dienen tot regeringsmaatregelen ter vermindering van het aantal arabische arbeiders in deze sektor. [26]
Zo is het duidelijk, dat ook nu nog de bewering van kracht is, dat de zionistische beweging steeds gekant is geweest tegen arabische arbeid - in de tijd van het mandaat onder de kreet "hebreeuwse arbeid" en in de eerste jaren na de stichting van de staat (totdat arabische arbeiders werden geaksepteerd als leden van de Histadroet in 1960) onder de leuze 'georganiseerde arbeid'. Het enige verschil is dat de slogan veranderd is. In plaats van hebreeuwse of georganiseerde arbeid, heet het nu "ideologische arbeid", die Arabieren van werk moet uitsluiten onder het voorwendsel dat het voor joden ideologisch gezien onjuist is om de arbeid van niet-joden te exploiteren.
***************************
Noten:
[1] Zie voor verdere details Sabri Jiryis; The Arabs in Israel, 1948-1966 (Beiroet: The Institute for Palestine Studies, 1968), pp. 55-99 en 178-79.
[2] Wetten van de staat Israel, Vol. 21 (1966/67) p. 105 (Hebr.)
[3] De Knesset-Debatten (1-10-67), p. 155 (Hebr.)
[4] Het Keren Kayemet Ie-Israel (Joods Nationaal Fonds) werd in 1901 opgericht om land aan te kopen dat het onvervreemdbaar eigendom van het joodse volk zou worden.
[5] De Knesset-Debatten (1-10-67), p. 155.
[6] Idem.
[7] Zie art. 3(a) van de Akte van Oprichting van het Joods Nationaal Fonds; Saatscourant, IIYalkut Hapirsumin" (Bunde 1 Bekendmakingen), no 354, (10-6-1954), p. 1196.
[8] B. Dinur, ed., Geschiedenisboek van de Haganah, Tel Aviv: Ma'rachat, 1955. Deel I, p. 144 (Hebr.); Alex Bein, Geschiedenis van de zionistische kolonisatie, Tel Aviv, (Masada), 1970, p. 43 (Hebr.); Yitshak Greenbaum, De zionistische beweging, Tel Aviv (Reuven Mass), 1957, deel III, p. 121 (Hebr.).
[9] Arthur Ruppin; Hoofdstukken uit mijn leven, Tel Aviv (Am Oved) 1968, deel II, p. 147 (Hebr.).
[10] Moshe Sharett; Politiek Dagboek, 1936, Tel Aviv (Am Oved) 1968, pp. 50-51 (Hebr.).
[11] Moshe Goldenberg; Keren Kayemet bestaat nog steeds, Tel Aviv (Sifriat Poalim) 1965, pp. 222-23 (Hebr.).
[12] Youssef Nahmani; De man uit Galilea, Tel Aviv (Masada) 1969, pp. 117-20, (Hebr.).
[13] Yoram Ben Porath; The Arab Labour Force in Israel, Jeruzalem (The Maurice Falk Institute for Economic Research in Israel), 1966, p. 52.
[14] Peretz Mirhav; Geschiedenis van de arbeidersbeweging in het land Israel, Tel Aviv (Sifriat Poalim) 1967, pp. 120-23 (Hebr. ).
[15] Moshe Smilansky; Hoofdstukken uit de geschiedenis der kolonisten, Tel Aviv (Dvir), 1959, deel II, boek V, pp. 49-51 (Hebr. ).
[16] Moshe Braslawski; Geschiedenis van de arbeidersbeweging in Israel, Tel Aviv (Ha-Kibbutz ha-Me'uhad), 1957, deel II, p. 183 (Hebr.).
[17] Zvi Ben-Shoshan; Geschiedenis van de arbeidersbeweging in Israel, Tel Aviv (Am Oved), 1966, deel II, p. 218 (Hebr.).
[18] Statistical Abstract of Israel; 1970, pp. 272-75. Idem 1969, pp. 258-59.
[19] Zie Sabri Jiryis, The Arabs in Israel, pp: 80-81.
[20] Idem, p. 165.
[21] Idem, pp. 165-66.
[22] Uri Avneri verwijst hier naar de israelische wet op het bezit van afwezigen van 1950. Sub I (b), III (b) en I (c) bepaalt deze wet dat in Israel woonachtige Arabieren, die tijdelijk een toevlucht hadden gezocht in aangrenzend arabisch gebied, wegens de gevechten in hun stad of dorp in 1948 en die daarna naar hun huizen terugkeerden, beschouwd moesten worden als afwezigen, die hun eigendomsrechten verbeurd hadden, zelfs als het gebied waar zij een heenkomen hadden gezocht uiteindelijk toch binnen de grenzen van de staat Israel viel. Zulke gevallen deden zich veelvuldig voor en de rigoureuze wijze waarop de israelische autoriteiten de wet uitvoerden, schiep een klasse van'aanwezig-afwezigen' en veroorzaakte grote verbolgenheid onder de arabische gemeenschap in Israel. De nasleep daarvan is nog steeds voelbaar.
[23] Knesset-Debatten (31-10-1966), pp. 164-65.
[24] Idem, pp. 166-69.
[25] Davar, (ochtendblad van de Histadroet), 6-11-1970; 4-12-70.
[26] Radio-interview met de israelische minister van arbeid op de dag van de arbeid, 1 mei 1971.
Enschede, 10 september 2007 (RM)