|
Het verband tussen roken en het optreden van hart- en vaatziekten blijkt uit alle grote onderzoeken. Roken heeft een direct effect op
ontstaan en ernst van het ziekteproces. Directe beschadiging van het vaatendotheel door in sigaretten aanwezige toxinen is belangrijk, alsook het optreden van vasoconstrictie. Een bijkomende rol wordt toebedacht aan de
lipproteïnen. Bij rokers is het HDL-cholesterol gehalte, een belangrijke onafhankelijke voorspeller voor het optreden van atherosclerotische complicaties, verlaagd. Bij patiënten die stoppen met roken neemt de kans
op nieuwe complicaties overigens snel af. Dit impliceert een rol voor andere, bijvoorbeeld rheologische factoren. Rokers hebben een verhoogd gehalte van hemoglobine, hematocriet, erytrocyten, leukocyten en fibrinogeen.
Nicotine veroorzaakt tevens toegenomen plaatjes aggregatie: deze factoren tezamen vormen een plausibele verklaring voor de vastgesteld verhoogde viscositeit en tromboseneiging bij rokers. Sommige rokers hebben daarnaast
andere gewoonten (overmatig alcoholgebruik, ongebalanceerde voeding) die van invloed kunnen zijn op hun gevoeligheid voor ziekte. Het risico om te overlijden aan een cardiovasculaire aandoening door roken neemt toe met een factor 1.6 (tabel 1). Dit is een
onderschatting van het werkelijke effect door het optreden van tussentijdse morbiditeit (hartinfarct, claudicatie, TIA) die gelukkig voor veel patiënten aanleiding vormt het roken te
staken. Het relatieve risico op het eerste (niet-fataal) hartinfarct voor mannen en vrouwen van middelbare leeftijd ligt in de orde van 10: er is geen reden om aan te nemen dat het risico van
plots overlijden anders zou zijn. |