Bijlage 1: De gelijkenis van de watertank

Een vertelling (uit 1897)

Er was eens een zeer droog land en de bevolking ervan had grote behoefte aan water. Ze deed niets anders dan van de morgen tot de avond naar water zoeken, en velen kwamen om, doordat ze het niet konden vinden. Intussen waren er mannen in dat land die sterker en flinker waren dan de anderen en zij hadden een grote voorraad water verzameld. Dit terwijl anderen niets konden vinden. Deze mannen werden kapitalisten genoemd [1].

En het gebeurde dat het volk van dat land naar de kapitalisten ging. Zij smeekten de kapitalisten om iets van het water aan hen te geven, zodat zij het konden drinken, want zij hadden het zeer nodig. Maar de kapitalisten zeiden: ‘Gaat heen, dom volk, waarom zouden wij u wat van het water geven dat wij hebben verzameld, want dan zou het ons net zo vergaan als u en wij zouden met u omkomen. Maar ziet wat wij voor u zullen doen. Weest onze dienaren en gij zult water hebben.’ Toen zei het volk: ‘Geeft u ons slechts water te drinken en wij zullen uw dienaren zijn, wij en onze kinderen.’ En zo geschiedde.

Nu waren de kapitalisten schrandere mannen. Zij rangschikten het volk dat hen diende in troepen, onder leiders en hoofdlieden. Sommigen zetten zij bij de bronnen om te scheppen, anderen lieten zij water halen en weer anderen dwongen zij naar nieuwe bronnen te zoeken. Al het water werd naar één plaats gebracht en de kapitalisten maakten daar een grote tank om het water te bewaren. En de tank werd markt genoemd, want daar alleen kwam men om water te halen, ook zelfs de dienaren van de kapitalisten. En de kapitalisten zeiden tot het volk: ‘Voor elke emmer, die gij ons brengt om het in de tank, die de markt is, te gieten, zullen wij u één penning geven. Maar voor elke emmer die wij eruit halen om het aan u te geven, opdat gij drinken kunt, gij en uw vrouwen en kinderen, moet gij ons twee penningen geven. Het verschil zal onze winst zijn. Als het niet om deze winst ware, ziet, wij zouden dat niet voor u doen en jullie zouden omkomen.’

En het was goed in de ogen van het volk, want het volk was traag van begrip. En het bracht ijverig water naar de tank, vele dagen lang. Voor elke emmer die de mannen en vrouwen brachten, gaven de kapitalisten hun één penning, maar voor elke emmer water die de kapitalisten uit de tank schepten om het weer aan het volk te geven, gaf het volk de kapitalisten twee penningen.

En na vele dagen stroomde de tank die de markt was over, aangezien het volk voor elke emmer die het erin goot slechts zoveel ontving, dat het een halve emmer ervoor terug kon kopen. Daarom vloeide het teveel, dat van elke emmer overbleef, weg. Want tot het volk behoorden velen en tot de rijken weinigen en deze konden niet meer dan de anderen drinken. Daarom vloeide de tank over.

En toen de kapitalisten zagen dat de tank overstroomde, zeiden zij tot het volk: ‘Ziet gij niet dat de tank die de markt is, overvloeit? Gaat zitten en weest geduldig, gij zult ons geen water meer brengen tot de tank leeg is.’

Maar toen het volk geen penningen meer kreeg, kon het van de kapitalisten geen water meer kopen, want het had niets om te kopen. Toen de kapitalisten zagen dat ze geen winst konden maken omdat niemand meer water kocht, werden zij ongerust [2]. Zij stuurden mannen naar de straatwegen en paden, roepende: ‘Als iemand dorst heeft, laat hem naar de watertank gaan en water van ons kopen, want de tank stroomt over’. En de kapitalisten zeiden onder elkaar: ‘Ziet, we moeten reclame maken, want het zijn slappe tijden.’

Maar het volk antwoordde, zeggende: ‘Hoe kunnen wij kopen, tenzij gij ons huurt, want hoe kunnen wij anders iets hebben om te kopen. Huurt ons daarom als vroeger en wij zullen gaarne water kopen, want ons dorst het en het is niet nodig om reclame te maken.’ Maar de kapitalisten zeiden tot het volk: ‘Zullen wij u huren om water te halen, als de tank die de markt is, overvloeit? Koop dan eerst water, en als de tank door uw kopen leeg is, dan zullen wij u weer huren.’ Omdat de kapitalisten hen niet meer huurden om water te brengen, kon het volk het water dat het eerst gebracht had, niet meer kopen, en omdat het volk het water niet meer kopen kon, dat het al gebracht had, huurden de kapitalisten hen niet meer om water te brengen. En overal werd gezegd: ‘Er is een crisis.’

En de dorst van het volk was groot, want het was nu niet meer als in de dagen hunner vaderen, toen het land openstond voor iedereen, om voor zichzelf water te zoeken; de kapitalisten hadden beslag gelegd op alle bronnen, wellen, schepraderen, vaten en emmers, zodat niemand aan water kon komen, behalve van de watertank die de markt was. En het volk murmureerde zeer tegen de kapitalisten en zei: ‘Ziet, de tank vloeit over en wij sterven van dorst. Geeft ons dan water, opdat wij niet omkomen.’ Maar de kapitalisten antwoordden: ‘Zo gaat het niet. Het water is van ons en gij zult er niet van drinken, tenzij gij het met penningen van ons koopt.’ En zij zetten het met een vloek kracht bij en zeiden als gewoonlijk: ‘Zaken zijn zaken.’

Maar de kapitalisten waren verontrust dat het volk geen water kocht, zodat ze geen winst konden maken, en zeiden tegen elkaar: ‘Het schijnt dat onze winsten zijn stopgezet en omdat wij winst hebben gemaakt, kunnen wij geen winst meer maken. Hoe komt het, dat onze winsten niet meer winstgevend zijn en wat wij gewonnen hebben ons arm maakt? Laat ons de waarzeggers ontbieden, om ons de dingen te verklaren.’ En ze lieten ze komen.

Nu waren de waarzeggers mannen die zeer kundig waren in het verklaren van duistere zaken. Zij verbonden zich met de kapitalisten vanwege het water, dat hun eigendom was, opdat ze ervan mochten hebben, en leven, zij en hun kinderen. Zij spraken voor de kapitalisten het volk toe en brachten hun boodschap over. En de kapitalisten verlangden van de waarzeggers hun te verklaren, waarom het volk geen water van hen kocht, ofschoon de tank vol was. En sommige van de waarzeggers zeiden: ‘Dat komt door overproductie.’ Anderen zeiden: ‘Dat is oververzadiging.’ Maar de betekenis van beide woorden is dezelfde. Weer anderen zeiden: ‘Welnee, het geschiedt vanwege de zonnevlekken.’ Nog weer anderen zeiden: ‘Het is noch door oververzadiging, noch door de zonnevlekken, dat dit kwaad geschiedt, maar omdat er geen vertrouwen is.’

En terwijl de waarzeggers onderling twistten, zoals zij altijd plachten te doen, sluimerden en sliepen de winst-mannen en toen zij wakker werden, zeiden ze tegen de waarzeggers: ‘Het is genoeg. Gij hebt ons troostrijk toegesproken. Gaat nu heen en spreekt ook troostrijk tot het volk, opdat het gerust moge zijn en ons met rust moge laten.’ Maar de waarzeggers, zelfs zij die de staathuishoudkunde ofwel de ‘sombere wetenschap’ beoefenden, want zo werd deze door sommigen genoemd, wilden liever niet tot het volk gaan, uit vrees dat zij gestenigd zouden worden, want het volk mocht hen niet. En zij zeiden tot de kapitalisten: ‘Meesters, wij weten, dat als mensen verzadigd zijn en geen dorst en geen zorgen hebben, dezen evenals gij troost vinden in onze woorden; doch als zij dorst en honger hebben, dan kunnen zij hen geen troost geven en zullen zij ons uitlachen. Want het schijnt dat het een mens die niet verzadigd is, voorkomt, dat onze wetenschap zonder inhoud is.’

Maar de kapitalisten zeiden: ‘Gaat heen, zijt gij dan niet onze afgezanten om tot het volk te spreken?’ En de waarzeggers gingen naar het volk en verklaarden het volk het geheim van de overproductie en hoe het kwam dat het noodzakelijk was, dat ze van dorst zouden omkomen, omdat er te veel water was en waarom er niet genoeg kon zijn, omdat er te veel was. En op dezelfde wijze spraken zij tot het volk over de zonnevlekken, en ook dat deze dingen alleen door gebrek aan vertrouwen over hen waren gekomen. En het was gelijk de waarzeggers gezegd hadden. Voor het volk was hun wijsheid zonder zin. En het volk schold hen uit, zeggende: ‘Weg met u, gij kaalkoppen, houdt gij ons voor de gek? Komt door overvloed hongersnood? Komt er niets uit veel?’ En zij namen stenen op om hen te stenigen.

Toen de kapitalisten zagen, dat het volk nog altijd murmureerde en naar de waarzeggers niet wilde luisteren en ook omdat zij vreesden dat het volk naar de watertank zou gaan om met geweld water te nemen, stuurden zij zekere heilige mannen naar het volk.

Het waren echter valse priesters. Deze geboden het volk rustig te zijn en tegen de kapitalisten niet te wrokken, omdat het dorstig was. Deze heilige mannen die valse priesters waren, zeiden het volk, dat deze bezoekingen door God gezonden waren, om hun zielen te helen, dat zij die geduldig moesten dragen en dat zij, als zij geen water zouden begeren en de kapitalisten geen last zouden veroorzaken, na hun dood in een land zouden komen, zonder kapitalisten maar met een overvloed aan water. Maar er waren ook zekere ware profeten van God.

Zij waren met ontferming bewogen en wilden voor de kapitalisten niet profeteren maar waarschuwden het volk zonder ophouden voor hen.

Toen de kapitalisten zagen dat het volk nog steeds murmureerde en niet wilde berusten noch door de woorden van de waarzeggers noch door die van de heilige mannen die valse priesters waren, gingen zij zelf tot het volk. Zij doopten hun vingertoppen in het water, dat overvloeide over de rand van de tank en sprenkelden de druppels over het volk dat zich om de tank verdrong. Men noemde de druppels liefdadigheid en ze waren zeer bitter.

En toen de kapitalisten wederom zagen dat het volk niet wilde berusten, noch door de woorden van de waarzeggers en de heilige mannen die valse priesters waren, noch door de druppels die liefdadigheid werden genoemd, maar steeds meer raasde en zich om de tank samendrong alsof het deze met geweld in bezit wilde nemen, gingen zij met elkaar te rade en zonden heimelijk mannen tot het volk. Deze kozen de sterksten en zij die bedreven waren in de krijgskunst, namen hen terzijde en spraken listiglijk tot hen, zeggende: ‘Komt nu, waarom schaart ge u niet aan de zijde van de kapitalisten? Als ge hun manschappen wilt zijn en hen tegen het volk dienen, zodat ge niet omkomt, gij en uw kinderen.’

En de sterke mannen en zij die bedreven waren in de krijgskunst, luisterden naar deze woorden en lieten zich overhalen. Want de dorst dwong hen. En zij gingen naar de kapitalisten en dienden hen. Zwaarden en stokken werden hun in handen gegeven en zij werden verdedigers der kapitalisten en sloegen het volk als het zich om de tank verdrong.

Na vele dagen was het water in de tank gedaald. Want de kapitalisten maakten fonteinen en visvijvers en baadden erin en verspilden het water naar hun genoegen. Toen de kapitalisten zagen dat de tank leeg was, zeiden zij: ‘De crisis is geëindigd’, en ze lieten het volk komen en huurden het opdat het water zou brengen om de tank opnieuw te vullen. En voor het water dat het volk bracht, kreeg het voor iedere emmer één penning. Maar voor iedere emmer die de kapitalisten weer uit de tank schepten om weer aan het volk te geven, kregen zij twee penningen, opdat zij hun winst zouden hebben. Na enige tijd vloeide de tank weer over als tevoren.

Toen het nu dikwijls voorkwam, dat het volk de tank vulde tot deze overvloeide, en dorst had, totdat het water door de kapitalisten verspild was, geschiedde het dat in het land enige mannen opstonden, die opruiers werden genoemd. Want zij zetten het volk tot opstand aan. Zij spraken het volk toe, zeggende: ‘Dat het volk zich zou verenigen’. Men hoefde dan niet meer de dienaren van de kapitalisten te zijn en zou niet meer naar water dorsten.

In de ogen van de kapitalisten waren de opruiers verderfelijke kerels en ze zouden hen gaarne gekruisigd hebben, maar durfden dit niet om het volk. En de woorden van de opruiers die tot het volk spraken, waren als volgt: ‘Gij, dwaas volk. Hoelang zult ge nog door een leugen misleid worden? En tot uw schade geloven wat niet waar is? Want ziet, alle dingen die tot u gezegd zijn door de kapitalisten en door de waarzeggers, zijn listiglijk verzonnen fabels. Evenzo is het met de heilige mannen die zeggen dat het Gods wil is dat gij altijd arm, ellendig en dorstig blijft. Ziet, zij lasteren God en zijn leugenaars, die Hij bitter zal veroordelen, terwijl Hij alle anderen zal vergeven. Hoe is het, dat gij niet aan het water uit de tank moogt komen? Is het niet omdat gij geen geld hebt? En waarom hebt gij geen geld? Is het niet omdat gij slechts één penning ontvangt voor elke emmer die gij naar de tank die de markt is, brengt, maar twee penningen moet terugbetalen voor elke emmer die gij eruit haalt, opdat de kapitalisten hun winst hebben? Ziet gij dan niet, dat zodoende de tank moet overvloeien, daar deze gevuld is met wat gij ontbeert, en overvol is doordat gij onverzadigd zijt? Ziet gij niet evenzo, dat hoe harder gij zwoegt en des te ijveriger gij water zoekt en brengt, des te erger in plaats van des te beter dat voor u zal zijn ten gevolge van de winst, en dat dat altijd zo blijven zal?’

Op die wijze spraken de opruiers gedurende vele dagen tot het volk. En zij antwoorden hen, zeggende: ‘Gij spreekt de waarheid. Het is door de kapitalisten en hun winst, dat wij ontberen, aangezien wij door hen en hun winst nooit vruchten van onze arbeid kunnen plukken, zodat ons werk vergeefs is. Hoe meer wij zwoegen en de tank vullen, des te eerder zal deze overvloeien en wij zullen niets ontvangen, omdat er te veel is volgens de woorden van de waarzeggers. Maar ziet, de kapitalisten zijn hard en zij zijn wreed. Zelfs in hun liefdadigheid. Zegt ons, of gij niet een middel weet, ons uit deze knechtschap te bevrijden. Maar is dat zeker geen middel, dan smeken wij u te zwijgen en ons te verlaten, opdat wij onze ellende mogen vergeten’.

En de opruiers antwoordden en zeiden: ‘Wij weten een middel.’

En het volk zei: ‘Misleid ons niet, want deze zaak is van den beginne al geweest en nooit heeft iemand tot heden een middel gevonden tot bevrijding, ofschoon velen het zorgvuldig en onder veel tranen hebben gezocht. Maar weet gij er één, zo zegt het ons spoedig.’

Toen spraken de opruiers over het middel en zeiden: ‘Ziet, wat hebt gij deze kapitalisten van node, dat gij hun de winsten van uw arbeid zoudt afstaan? Welke grote zaak hebben zij volbracht, dat gij hun deze schatting moet betalen? Ziet, het is omdat zij u in groepen ordenen en leiding geven en u taken opleggen en u later iets van het water geven dat gij zelf gebracht hebt, en niet zij. Nu, geeft acht op het middel om uit uw knechtschap te geraken. Doet voor uzelf wat de kapitalisten gedaan hebben, dat is: uw arbeid regelen, uw groepen rangschikken en uw taken verdelen. Zo zult gij de kapitalisten niet meer behoeven en hun de winst afstaan, maar zult gij de vruchten van uw arbeid als broeders delen, zodat allen evenveel ontvangen. Dan zal de tank nooit meer overvloeien, ieder zal verzadigd zijn en niets meer verlangen. En later zult gij met de overvloed mooie fonteinen en visvijvers aanleggen voor uw genoegen, evenals de kapitalisten dat deden. Maar deze genoegens zullen dan aller deel zijn.’

En het volk antwoordde: ‘Hoe zullen wij te werk gaan, om dit te bereiken? Want het lijkt ons goed te zijn.’

En de opruiers antwoordden: ‘Kies dan verstandige mannen, om u aan te voeren, uw groepen te ordenen en uw werk te regelen, evenals de kapitalisten dat deden. Maar ziet, zij zullen uw meesters niet zijn, zoals de kapitalisten, maar uw broeders en leiders die uw wil doen. En zij zullen geen winsten meer nemen, maar het aandeel van eenieder van hen zal gelijk zijn aan dat van de overigen. Te midden van u zullen geen meesters en dienaren meer zijn, maar alleen broeders. En van tijd tot tijd, als het u past, zult gij andere verstandige mannen kiezen in plaats van de eersten, om de arbeid te regelen.’

En het volk luisterde en het was goed in hun ogen. Ook leek het hun geen moeilijke zaak en allen riepen zij uit: ‘Laat het zijn, zoals zij gezegd hebben, want wij zullen het doen.’

En de kapitalisten hoorden het geluid van hun juichen en hoorden wat het volk zeide en de waarzeggers hoorden het ook, evenals de valse priesters en de machtige krijgslieden, die de kapitalisten verdedigden. En toen zij het hoorden, beefden zij zeer, dat hun knieën tegen elkaar sloegen en zij zeiden tot elkander: ‘Dat is ons einde.’

En er waren zekere priesters van de levende God die niet voor de kapitalisten wilden profeteren, maar erbarmen met het volk hadden. Toen zij het juichen van het volk hoorden en wat het zei, verblijdden zij zich met een grote blijdschap en dankten God voor de bevrijding. En het volk ging en deed al die dingen, die de opruiers hen raadden te doen. En het geschiedde zoals zij gezegd hadden volgens al hun woorden.

En er was nooit meer dorst in dat land, noch was er iemand die honger had en naakt of koud was, of gebrek leed. En ieder man zeide tot zijn makker: ‘Mijn broeder’, en elke vrouw tot haar gezellin ‘mijn zuster’, want zo waren zij onder elkaar als broers en zusters, die in eensgezindheid tezamen woonden. En Gods zegen rustte voor altijd op dat land [3,4,5].

Noten

1. Geschreven door Edward Bellamy (1850-1898). Hij wilde de termen proletariaat en bourgeoisie kennelijk vermijden. Waarom zal altijd wel in nevelen gehuld blijven. Tactiek? Strategie? Anticommunisme? Oorspronkelijk publiceerde Bellamy deze gelijkenis in zijn boek Equality (Er is een vertaling: Economische Gelijkheid, E. Bellamy, 1897). Daarna is de gelijkenis meer dan eens gepubliceerd in Manifest, rond 1985 en 1995.

2. Zoals we nu weten - en al lang wisten - stagneert de wereldeconomie omdat de bezittende klasse alle meerwaarde (winst) opstrijkt. Bellamy heeft daarover deze gelijkenis van de watertank geschreven. Gebaseerd op de crisistheorieën van Marx natuurlijk. Maar hij noemt hem niet. De crisis ontstaat omdat de bezittende klasse (de kapitalisten) niet consumeert en ook niet investeert, en daarom worden de arbeiders werkloos. De tank zit boordevol water. Er is geen behoefte aan meer. Dan is er dus stagnatie. En crisis.

3. De aanvulling die ik hier wil geven, is dat de kapitalisten hun water kunnen uitlenen. Dat komt niet voor in het verhaal van Bellamy. In de tijd van Marx en Bellamy was uitlenen van geld nog geen al te groot probleem. In de moderne tijd wel, dat bleek toen. Dat betekent dat de crisis uitgesteld wordt maar natuurlijk niet voorkomen kan worden. De kwestie is dat wij nu weten dat doordat er veel geld (veel water) is, de rente van geld laag is en blijft. Er is immers te veel water in de tank, en ze kunnen het aan de straatstenen niet kwijt. Er is een overvloed aan water (geld). De arbeidersklasse kan het water zelf niet betalen en de bezittende klasse kan en wil het water niet opmaken. Wel een beetje verspillen en opdrinken, maar structureel kunnen ze het water (geld) niet opmaken. Ze investeren ook niet, het is immers crisis. Maar we kunnen nog een stap verder gaan.

4. Het lenen is tegenwoordig tot ongekende hoogte gestegen. Men leent zelfs aan kleine ondernemingen en kleine zelfstandigen; soms zelfs zonder borg. De kapitalist zegt feitelijk, ga zelf maar ergens in je eigen dorp een watertank beginnen en ga daar maar met de dorpelingen in de slag om water te verkopen en bij te vullen. Middenstanders en zzp’ers doen dat dan ook. Die gaan zelf ook ‘kapitalistje spelen’. Microkrediet is ook zoiets. Zelfs de allerkleinste ondernemer wordt kapitalist. Het punt is als die kleine kapitalistjes hun eigen water gaan consumeren, ze hun lening nooit meer kunnen terugbetalen. Tenzij die kleine kapitalistjes de prijs van water voor de arbeiders nog hoger maken. Maar dan gaan de arbeiders wellicht naar een ander dorp, waar iets lagere prijzen en net iets hogere lonen zijn. Kortom, dit alles zien we nu bij individuen en bij staten. Ze hebben te veel geleend, ze willen het grootkapitaal nadoen. Maar van het grootkapitaal kun je niet winnen. Zo staat uiteindelijk iedereen bij de oorspronkelijke (groot) kapitalisten in het krijt.

5. Het alternatief voor crisis, werkloosheid en bestaansonzekerheid wordt door Bellamy in zijn laatste regel aangeduid, maar hij noemt het niet, het socialisme. Jammer. Het moge duidelijk zijn dat als de tank in handen is van de gemeenschap en er voldoende water is voor iedereen, de prijs van een liter water steeds lager kan/zal worden. De tank zal niet meer boordevol raken, laat staan overstromen. Er zal geen overproductie meer zijn en ook geen crisis. De lonen zullen zich echter wel moeten aanpassen aan de lagere prijs van een emmer water, en dus omlaag gaan. Maar dat is het volgende probleem, een probleem voor de socialistische gemeenschap zelf.