5 Klassen en klassenverdeling

Rik Min

Standpunten over de maatschappij en de economische processen zijn niet te begrijpen zonder inzicht in de drijvende kracht achter die standpunten. Iemands economische positie bepaalt zijn denken. Marx meende dat alle tegenstellingen en verschillen in standpunt die er bestaan, uiteindelijk terug te voeren zijn op de economische positie die men als persoon inneemt (‘het zijn’). Hij stelde dat ‘het zijn’ iemands bewustzijn bepaalt. En dat uiteindelijk slechts van belang is of men tot de bezittende klasse (de ‘bourgeoisie’) of tot de nietbezittende klasse behoort (het ‘proletariaat’). De niet-bezittende klasse is voor haar inkomen gedwongen haar arbeidskracht te verkopen. Vandaag de dag lopen deze twee klassen enigszins door elkaar heen. Een meerderheid binnen de sociaaldemocratie blijkt al geen goede kijk meer op het veranderde spanningsveld te hebben. Dat komt doordat er in Nederland een grote middenklasse is. Tweede Kamerleden van middenklassepartijen ontkennen deze indeling en de bijbehorende spanningsvelden zelfs. De media en het onderwijs zijn hieraan medeschuldig. Mijn stelling in dit hoofdstuk is dat de meeste leden van de middenklasse, in landen zoals Nederland, aandelen kopen en huizen bezitten en daardoor een vals klassenbewustzijn krijgen. Een lid van de werkende middenklasse zal zich in landen als Nederland vaak niet meer herkennen in de belangen die hij deelt met de andere leden van de arbeidersklasse of het proletariaat. Hij kijkt eerder naar de beurskoersen dan naar de mogelijkheden en de strijdpunten van de vakbond.

De twee belangrijkste klassen

Het kapitalisme ontleent zijn kracht aan de grove, maar meestal stille uitbuiting van de werkende mensen. De meerwaarde accumuleert op grote hopen. De kapitalistenklasse wordt slapend rijk. Alle anderen kunnen het zich niet veroorloven te slapen, die dienen te werken voor de kost. Ook de uitkeringsgerechtigden, de kinderen en zelfs de bijstandsmoeders ontkomen niet aan deze wetmatigheid. Eerst zal ik een paar verhelderende afbeeldingen de revue laten passeren.

Zoals gezegd onderscheidt Marx twee tegenover elkaar staande groepen: de bourgeoisie en het proletariaat. De bourgeoisie, de bezittende klasse, bezit de productiemiddelen, de grond en/of de grondstoffen in een land. De mensen die tot het proletariaat, de nietbezittende klasse, behoren, kunnen alleen overleven door hun arbeid te verkopen aan leden van de bezittende klasse. De bezittende klasse is echter afhankelijk van de koopkracht van de bevolking. De bezitloze klasse is afhankelijk van werk dat de bezittende klasse voor haar heeft. Elke keer is het afwachten of de bezittende klasse überhaupt werk heeft. Zo niet, dan heeft de bezitloze klasse geen werk en dus geen inkomen.

Beide groepen hebben volledig tegengestelde belangen, dat moge duidelijk zijn. De ene groep hoeft niet te werken, het kapitaal werkt voor hem. De andere groep heeft maar één middel van bestaan: werken voor de kost. (Zie figuur 11.)


Figuur 11 geeft de klassieke indeling van Marx weer. Twee tegenover elkaar staande groepen: de ‘bezitters van het kapitaal’ (de bezittende klasse) en de ‘niet-bezitters’ (de loonafhankelijken). Deze twee groepen hebben totaal verschillende belangen. De plusjes (+++) geven aan dat er rijkdom wordt geproduceerd. De minnetjes (---) geven aan dat de bezittende klasse die rijkdom tot zich neemt. De wereldbevolking is altijd al te verdelen in twee tegenover elkaar staande groepen: de bezitters en de niet-bezitters. Ver voor het kapitalistische systeem was grond het enige kapitaal. Zij die de grond bebouwden waren voortdurend in strijd met de bezitters van grond. De grondbezitters pakten ook toen al de meerwaarde af van degenen die voor hun inkomen de grond moesten pachten. Dat systeem wordt het ‘feodale systeem’ genoemd.

Feodalisme

In de eindfase van het feodale tijdperk ontstond het grootgrondbezit, zoals in het huidige kapitalistische tijdperk het grootkapitaal ontstaan is. Zie figuur 12.


Figuur 12 toont het feodale systeem, ook een systeem van twee tegenover elkaar staande groepen met verschillende belangen. Aangegeven door plusjes (+++) en minnetjes (---). Je kunt de bevolking verdelen in (groot)grondbezitters en degenen die voor hun inkomen grond moeten pachten van de (groot)grondbezitters. Deze twee groepen zijn volledig tegengesteld in hun belangen.

Binnen het feodalisme bestonden (bestaan) dezelfde verhoudingen als binnen het kapitalisme. In de loop van de jaren zijn duizenden mensen op allerlei manieren eigenaar geworden van grond en die grond gaan verpachten aan mensen die de grond bewerkten of die daarvoor zelf weer landarbeiders in dienst namen. In het kapitalisme zijn bepaalde lieden eigenaar geworden van kapitaal en zij lenen dit kapitaal uit aan mensen die zelf in hun eigen bedrijf werken of die daarvoor arbeiders in dienst hebben. De overeenkomst tussen kapitaalbezitter en grondbezitter is duidelijk. Beiden hoeven in principe niet zelf te werken om hun brood te verdienen. Door het slim aan te pakken breiden ze óf hun grondgebied óf hun kapitaal uit, dit noemen we accumulatie. Accumulatie is: het door allerlei toevallige en minder toevallige redenen aangroeien van bezittingen (grond of kapitaal) in handen van steeds minder personen (‘grondrente’). Iedereen die wel eens het spel Monopoly gespeeld heeft weet dat uiteindelijk altijd één speler alle bezittingen in handen heeft.

De kleine zelfstandigen en de arbeiders van nu zijn te vergelijken met de pachters en de landarbeiders in het feodale tijdperk. De zelfstandigen van nu, zoals de boeren, de middenstanders en de freelancers gebruiken kapitaal, maar zijn feitelijk niet de echte kapitalisten. Hoewel ze kapitaal gebruiken zijn ze niet de bezitters van dat kapitaal. Bij pachters komt dat ook voor, bij boeren en tuinders (die tot hun nek in de schulden zitten) ook. Pachters bezitten het land niet echt, maar buiten wel de echte werkers op het land uit. Zij doen dat in feite in een trapsgewijze uitbuiting, een soort cascade van uitbuiting. De pachters van grond waren geen feodale heersers, integendeel. Deze situatie is in veel delen van de wereld nog zo. Zoals de feodale grootgrondbezitters of feodale heersers van miljoenen hectaren land hun pachters uitbuitten, zo buiten kapitalisten of parttime-kapitalisten en/of het internationale financieringskapitaal de boeren, tuinders, het midden- en kleinbedrijf, de middenstanders en freelancers uit.

Deze heersende groepen hebben mensen in dienst, hier kortheidshalve arbeiders genoemd. Er bestaat in het kapitalisme zo ook een cascade aan uitbuiting: de kapitalist buit de directeur van een bedrijf uit, of de boer en/of de tuinder. Deze buit op zijn beurt de arbeiders uit. Zoals vroeger een pachter grondrente schuldig was aan de grondbezitter, zo is momenteel de directie van een bedrijf verplicht de winst af te staan aan de aandeelhouders.

De eigenlijke werkers worden dus trapsgewijs uitgebuit. Natuurlijk werkt een directeur of een manager ook, net zo goed als een pachter meehelpt op de door hem gepachte grond. Maar zij vormen een middenklasse: soms steunen ze de werkenden, maar als het eropaan komt staan ze de winst of de meerwaarde af aan de bezitter van de grond, respectievelijk het kapitaal.

De bezittende klasse werkt niet. De werkende klasse doet het werk. Op een eenpersoons boerenbedrijf buit de boer zijn vrouw en kinderen die ook op het bedrijf werken uit, maar ook zichzelf. Ook een middenstander buit zijn meewerkende vrouw en kinderen uit, maar ook zichzelf, hij moet over het door hem geleende kapitaal elk jaar 8, 10 of 15 procent rente betalen. Er zijn maar heel weinig middenstanders die echt een eigen zaak hebben, zoals er maar heel weinig boeren waren in de feodale tijd die echt een eigen stuk grond hadden. Maar ze zijn en ze waren er wel.

Communisten moeten de overeenkomsten tussen de uitbuiting via kapitaal en de uitbuiting via grond goed kennen. Communisten moeten ook de mechanismen zien in de tussenlaag en inzien dat er uitzonderlijke gevallen zijn van mensen die zich aan het systeem onttrekken en min of meer zelfstandig door het leven gaan.

De bourgeoisie

De bezittende klasse is in Nederland een kleine groep. Marx noemt deze klasse de bourgeoisie. Deze klasse is tegenwoordig zo klein dat sommige mensen zeggen dat er in Nederland geen mensen meer zijn die daartoe behoren. Er zijn volgens die theorie wel (heel) rijke mensen, maar dat zijn feitelijk ‘renteniers’: mensen die hun productiemiddelen verkocht hebben aan buitenlandse bezitters. Desondanks behoort de groep renteniers wel tot de bezittende klasse, renteniers werken namelijk niet voor hun inkomen. Hun kapitaal werkt voor hen.

De bourgeoisie zoals in de theorie van Marx, bestaat in Nederland bijna niet meer. Een rijke bovenklasse en middenklasse wel. De rijken van Nederland zijn vanwege hun belang en in hun gedrag voor 100 procent verbonden met het kapitalistische systeem en vooral met het kapitalistische systeem van de Verenigde Staten. Zij zal daarom als klasse het ‘beleid’ van het systeem (het kapitalisme) kost wat kost verdedigen. Dat is ook te merken aan de Nederlandse politiek, die klakkeloos die van de Verenigde Staten volgt. Duitsland en Frankrijk hebben vaak nog wel een onafhankelijke koers van de USA, dat zou erop kunnen duiden dat in die landen nog een lokale bourgeoisie aanwezig is. In Nederland bestaat wel zoiets als de ‘200 van Mertens’. Een schimmige zaak. Deze mensen zijn weliswaar zeer invloedrijk maar nog geen ‘kapitalisten’ en zij behoren dus niet tot de bourgeoisie. Die zogenaamde 200 mensen zijn feitelijk slechts handlangers. Laten wij voorlopig maar uitgaan van de theorie dat er in wezen geen bourgeoisie meer is in Nederland. Maar er is wel een geraffineerd systeem van het regelen van bezit, in de zin van het bezit van productiemiddelen, inclusief grond, maar zonder ‘persoonsgebonden kapitalisten’.

Het proletariaat

Het begrip proletariaat is absoluut niet voor meerdere uitleg vatbaar en is door Marx gedefinieerd als: ‘iedereen die niet tot de bourgeoisie behoort’ of ‘iedereen die in loondienst is of van iemand afhankelijk is’. Toch is er over dit begrip overal binnen links verschil van mening. Tot het proletariaat behoort feitelijk bijna iedereen in Nederland. En op wereldschaal geldt dit ook. Hoewel de middenklasse en de middengroepen de zwakke schakel vormen. Er zijn ontelbaar veel mensen die theoretisch tot het proletariaat behoren, maar zichzelf daartoe niet rekenen en ook door anderen daartoe niet wordt gerekend: directeuren, middenstanders, boeren, leden van de middengroepen, zogenaamde zelfstandigen, de middenklasse, etc.

In Nederland waren er in 1996 150.000 miljonairs. Mijn ideeën (zoals te zien in bovenstaande figuren) houden hier rekening mee. Tegelijkertijd is er aan de onderkant van de loonafhankelijke klasse een verpauperde onderlaag. Beide uitersten worden als groep steeds groter en ze blijken zich beide niet van hun positie bewust te zijn. Heel grote groepen mensen hebben in Nederland een vals klassenbewustzijn. Dit wordt door de media, de scholen, de universiteiten en de kerken in stand gehouden. De Koude Oorlog heeft het klassenbewustzijn eruit geramd, net als ‘het geloof’ in het socialisme als alternatief.

De een heeft een vals klassenbewustzijn door zijn witteboordenwerk, en de ander doordat hij niet in loondienst werkt en geen looneisen kan stellen, maar vooral doordat hij niet direct met ‘uitbuiting’ en het ‘inpikken van zijn meerwaarde’ te maken heeft. Hij/zij is een scharrelaar geworden, een kleine zelfstandige, met heel kleine handel, ruilhandel. Ook in het zwarte circuit en de drugshandel hebben de mensen geen idee hoe het anders zou kunnen. Al deze groepen mensen worden niet bereikt, nog met geen duizend argumenten. Omdat zij het referentiekader gewoon niet kennen, zij worden wel uitgebuit door ‘het systeem’, maar rekenen daar de politiek, de regering en de uitkeringskassen ook bij. Zij begrijpen niet dat zij een stapje verder moeten gaan met hun analyse, om uit te komen bij het kapitalisme.

De middenklasse

Het kapitalistische systeem heeft in de westerse democratieën een zeer groot deel van de bezitloze klasse bewust laten delen in de weldaden van het systeem. Die mensen vormen nu wat we de middenklasse noemen. Hiermee heeft het kapitalistisch systeem in elk land een zwijgende meerderheid gecreëerd. In een democratie is een middenklasse (met een vals klassenbewustzijn) erg handig. Nu hoeft men immers maar de helft plus 1 lid van de bevolking/kiezers tevreden te houden. Handig. Immers: de bezittende klasse weet dat de middenklasse overwegend kiest voor de koers van haar ene aandeel of voor de hoogte van de hypotheekrente. Hoe klein haar aandeel of belang daar ook in is, het is voor een lid van de middenklasse de dominante kwestie. (Zie figuur 13.) De politiek van de bezittende klasse is nu: precies in de gaten houden hoe de middenklasse ervoor staat en als het maar een tikkeltje de verkeerde kant op dreigt te gaan de middenklasse wat extra loonsverhoging (t.o.v. de arbeidersklasse) geven, of wat meer faciliteiten.


Figuur 13 laat het kapitalisme zien zoals het zich nu voordoet. Het kapitalistische systeem creëert een grote middengroep. Deze grote groepen, die meedelen in de winst en profiteren van het kapitalisme, noemen wij de middenklasse. Het voordeel van het bestaan van zo’n middenklasse voor het kapitalisme is dat hierdoor automatisch in elk land een zwijgende meerderheid is die het kapitalistische systeem steunt. (In een democratie ligt dat voor de hand: de helft plus één.) Sociaaldemocraten (zoals de PvdA en GroenLinks in Nederland, en inmiddels reken ik de SP er ook toe) ontkennen systematisch dat er een kapitalistenklasse en een niet-bezittende klasse is. En dat dat het probleem is, dat daar alle spanningen uit ontstaan. Zij vinden dat de mensen met een beter loon solidair moeten zijn met die met een minder loon.

Communisten zien dat geheel anders. Communisten noemen solidariteit tussen werkenden onderling en met de armen geen solidariteit. Communisten vinden solidariteit pas solidariteit als de bezittende klasse haar bezit deelt met het proletariaat [2]. Communisten vinden de ontkenning van het bestaan van een echte bezittende klasse (die echt slapend, d.w.z. zonder te hoeven werken, haar inkomen ‘verdient’) het allerergste. Communisten eisen de winst (of, zo je wilt) de ‘meerwaarde’ op. Communisten eisen in feite niet zozeer het bezit ergens van op, maar de winst en/of de meerwaarde. Die mag niet naar de bezittende klasse vloeien, want daar hoopt het zich maar op. (Zie bijlage 1 achter in dit boek van ‘de parabel van de watertank’.) De winst en/of meerwaarde moet verdeeld worden over de werkende klasse en/of geheel of gedeeltelijk in de maatschappij terugvloeien. Die moet terug worden geploegd: naar de gezondheidszorg, naar het onderwijs en naar de sociale woningbouw. (Zie figuur 14.)


Figuur 14 laat het karakter van de middengroepen zien. De sociaaldemocraten (zoals de PvdA in Nederland) ontkennen systematisch dat er een kapitalistenklasse is. Zij vinden dat de mensen met een beter inkomen solidair moeten zijn met die met een minder inkomen. Communisten vinden dit een ontkenning van het bestaan van de échte bezittende klasse.


Figuur 15 laat de begrippen ‘parttime kapitalist’ en ‘parttime loonafhankelijk’ zien. Communisten zeggen altijd: halen waar je het moet halen, bij de bezittende klasse. Deels ook (maar minder) in de klasse van de parttime kapitalisten. De figuren 14 en 15 spreken voor zich. De middengroepen laten in het kapitalisme hun privileges (hogere lonen, zwijggeld, premies, bonussen, subsidies, goedkope leningen, leiding mogen geven, zelfstandigheid, e.d.) niet zomaar meer los. Het spanningsveld van de uitbuiting is tegenwoordig haast groter dan het vroeger was.

Parttime bezittende klasse; parttime werkende klasse

Er zijn wereldwijd honderden echte kapitalisten, duizenden kapitalistengroepen en honderdduizend zeer vermogende mensen die leven van hun vermogen. Ik wil hierbij het begrip ‘parttime kapitalist’ of ‘deelkapitalist’ introduceren. Daarmee kun je in het tussengebied van de ‘parttime kapitalisten’ en de ‘parttime loonafhankelijken’ definiëren in hoeverre iemand een kapitalist is. Bijna iedereen heeft wel spaargeld op een bankrekening staan. De som van al het spaargeld in Nederland en/of de wereld is het nationale of internationale financieringskapitaal. De bezittende klasse heeft onvergelijkbaar veel meer dan alle anderen. Het maakt de spaarder in meer of mindere mate betrokken bij het kapitalistisch systeem. Tegelijkertijd geeft het hele volksstammen met een klein beetje spaargeld een verkeerd klassengevoel.

Op zijn minst gaat iemand op zijn dertigste of vijftigste twijfelen en soms op een verkeerde politieke partij stemmen of aan een verkeerde politieke partij, lobbygroep of actiegroep geld doneren. Uiteindelijk veroorzaakt dit alles ten slotte de bipolaire wereld. De som der maatschappelijke krachten bepaalt alles.


Figuur 16 laat zien dat het proletariaat een groot aantal subklassen kent. De kapitalisten, de kerken en de media buiten dit gegeven (en de bijbehorende belangentegenstellingen) uit om (psychologische) verdeeldheid te zaaien. Natuurlijk is iemand die veel verdient (in de regel van het hierboven gestelde) geen kapitalist. Daarom introduceer ik de term: ‘parttime kapitalist’ (‘deelkapitalist’). Die term maakt het mogelijk om de klassentegenstellingen in het systeem van uitbuiting (het kapitalisme) te blijven zien. Iemand is ‘parttime kapitalist’ (of ‘deelkapitalist’) als hij werkt voor zijn brood maar (relatief) ‘rijk’ is en tevens een inkomen uit rente of aandelen heeft waardoor hij deels ook slapend rijk wordt (extra inkomen geniet). Immers, hij laat andere mensen ‘voor zich werken’ en ‘pakt hen de meerwaarde af’. Dat is ‘uitbuiting’ en dat is kapitalisme.

Ik denk dat we er niet aan ontkomen om een integraal te berekenen over de populatie van proletariërs en een integraal over de populatie ‘kapitalisten’ en dus ook over de zeer grote populatie van ‘parttime kapitalisten’ (‘deelkapitalisten’). Dan hebben we een zuivere maat waarmee we het spel van de maatschappelijke krachten kunnen meten. De belangenstrijd, de klassenstrijd, is namelijk wel degelijk de motor van deze maatschappij.


Figuur 17 laat een andere verdeling zien. Het is een verdeling gebaseerd op de veronderstelling dat veel mensen in Nederland een inkomen ‘uit kapitaal’ (uit bezit) hebben. Het is ook een verdeling in upper class en lower class. Die loopt van hoog tot laag door de hele maatschappij heen, zie de getekende scheidingslijn. Dat iemand in de onderklasse zit kan bijvoorbeeld betekenen dat hij in leven blijft door een inkomen uit een eigen huis, een huis zonder hypotheek, maar toch aan lagerwal geraakt is. Dat is het bovenste gearceerde deel. Het onderste deel zijn mensen die 100% afhankelijk zijn van inkomen uit werk of een werkloosheidsuitkering of AOW hebben.

Het is echter zo dat mensen in sommige situatie op sommige momenten in sommige jaren van hun leven een iets ander belang hebben en hun zuivere eigenbelang - in de goede zin van het woord - niet zien. Communisten moeten dat onderkennen en daarop inspelen.


Figuur 18 laat een iets andere voorstelling van zaken zien. De bezittende klasse, de middenklasse en de lower working class. Het spanningsveld loopt dus dwars door de gezinnen, de leden van de middenklasse heen. Iedereen uit die klasse heeft een ‘dubbel’ klassenbewustzijn.

In de tabel is de Nederlandse bevolking verdeeld in drie groepen: alleen inkomen uit bezit, alleen inkomen uit arbeid en een gecombineerd inkomen uit beide. Deze verdeling is gebaseerd op de verdeling in figuur 17. Er zijn in Nederland, maar ook in Duitsland en de Verenigde Staten, weinig of geen mensen meer die hun hele leven niet werken en wier inkomen gegarandeerd wordt door bezittingen. Er zijn wel heel veel mensen die een periode gewerkt hebben en daarna kunnen leven van hun bezittingen en beleggingen. Die groep bestaat onder meer uit topsporters, yuppies, speculanten, bejaarden en renteniers, die grotendeels (al dan niet weelderig) van een (aanvullend) pensioen leven.
Dat betekent dus wel dat bijna iedereen in Nederland nog steeds tot het proletariaat gerekend moet worden, althans gedurende een bepaalde periode van zijn leven. Dit is voor mij een haast onmogelijk uit te leggen zaak: de meeste mensen zien door de verschillende bomen de verschillende bossen niet meer. De bezittende klasse werkt meestal en de arbeidersklasse werkt soms in het geheel niet. Grote groepen lijken niet meer te behoren tot het proletariaat maar behoren er wel degelijk toe. Soms behoren bepaalde groepen zowel tot de werkende als tot de bezittende klasse.

Mijn voorstel is dus dit de parttime bezittende klasse (of parttime bourgeoisie) en parttime werkende klasse (of parttime proletariaat) te noemen of het begrip deelkapitalist te gebruiken. Tegenwoordig zijn bij grote delen van de bevolking beide klassen-typen sterk in één persoon vervlochten. Hoewel de zuivere bourgeoisie zeer klein in aantal is en het proletariaat gigantisch groot. Ook in Nederland dus. De middenklasse fluctueert enorm; en is van land tot land anders opgebouwd. Reden genoeg om het proletariaat en de middenklasse in een tabel in groepen op te splitsen en die nader te bezien. (Zie tabel 1.)

Tabel 1. De Nederlandse bevolking verdeelt in drie groepen: alleen inkomen uit bezit, alleen inkomen uit arbeid en/of inkomen uit een combinatie van deze twee.inkomen uit bezit

(ZEER RUWE SCHATTINGEN)
inkomen zowel uit bezit als uit arbeid

(ZEER RUWE SCHATTINGEN)
inkomen uit arbeid

(ZEER RUWE SCHATTINGEN)
Sub-klassen:(20.000 mensen)(8.000.000 mensen)

Middenklasse

(leeft gedurende een deel van zijn/haar leven van beleggingen, maar heeft ingelegde waarde gedurende kort of lange tijd zelf verdiend.)
(8.000.000 mensen)
Personen die nooit van hun leven gewerkt hebben en wiens inkomen gegarandeerd wordt door bezittingen (20.000 mensen) 100% inkomen uit bezit
(theoretisch)
0%0% inkomen uit arbeid
(theoretisch)
Meewerkende directeur annex bezitter groot of klein bedrijf (door vererving) (50.000) 10% inkomen uit bezit
(theoretisch)
60%30% inkomen uit arbeid
(theoretisch)
Personen die een gedeelte van hun leven gewerkt hebben en daarna kunnen leven van prive bezittingen, prive beleggingen, spaargeld, aanvullend pensioen (ABP, PGGM, e.d.) en/of AOW:
  • topsporters, kunstenaars, e.d. (na bijvoorbeeld 10 jaar werken) (10.000 mensen)
  • yuppies (na bijvoorbeeld 10 jaar werken) (20.000 mensen)
  • 65-plussers die van AOW en een groot of klein pensioen leven (na 30 tot 40 jaar werken) (5 milj. mensen)
  • 0% inkomen uit bezit
    (theoretisch)
    70% voelt zich middenklasse 30% voelt zich working class
    Momenteel werkende personen (met inkomsten uit arbeid) (500.000 mensen)
  • Middenstander (kleine MKBer)
  • Freelancer (met lening van de bank)
  • Zelfstandige zonder eigen personeel (ZZP) (met grote lening van de bank)
  • 0% inkomen uit bezit
    (theoretisch)
    50% voelt zich voor 50% middenklasse50% voelt zich voor 50% working class
    Momenteel loonafhankelijken personen (circa 4.5 milj. mensen)
  • (gewone) directeuren (die gewoon in loondienst zijn)
  • (gewone) managers (die gewoon in loondienst zijn)
  • (gewone) witte boorden-personeel
  • (gewone) arbeiders in fabrieken en bedrijven
  • 0% inkomen uit bezit
    (theoretisch)
    50% voelt zich voor 50% middenklasse50% voelt zich voor 50% working class
    Momenteel niet-werkende personen tot 65 jaar die altijd gewerkt hebben en nu rechten hebben die een zeker inkomen genereren (circa 10 milj. mensen):
  • Mensen die gespaard kapitaal hebben belegd in (veel) aandelen (1 milj. mensen)
  • Mensen die gespaard kapitaal hebben belegd in (veel) obligaties (1 milj. mensen)
  • Mensen die gespaard kapitaal hebben belegd in (veel) huizen (300.000 mensen)
  • Werklozen, trekkers van WW of wachtgeld (1 milj. mensen)
  • WAOers, trekkers uit soc. verz. kassen (2 milj. mensen)
  • Bijstandtrekkers, trekkers uit alg. middelen (2 milj. mensen)
  • Huisvrouwen; huismannen (met werkende partner) (1 milj. mensen)
  • Gevangenen (geschat op 200.000 miljoen personen)
  • Kinderen (geschat op 5 miljoen)
  • (Chronisch) zieken (1.5 miljoen)
  • Mensen in psychiatrische ziekenhuizen, e.d. (geschat op 100.000 mensen)
  • 0% inkomen uit bezit
    (theoretisch)
    niet te bepalenniet te bepalen
    Verpauperde arbeiders met legale bijverdiensten, incl. vluchtelingen, asylzoekers (100% proletariaat) (geschat op 500.000 mensen) 0% inkomen uit bezit
    (theoretisch)
    niet te bepalenniet te bepalen
    Onderklasse met illegale bijverdiensten, incl. vluchtelingen, asylzoekers (geschat op 500.000 mensen) 0% inkomen uit bezit
    (theoretisch)
    niet te bepalenniet te bepalen

    De verdeling in de tabel, zoals gevisualiseerd in figuur 17 en 18, op ‘inkomen uit bezit’, ‘inkomen uit arbeid’ of een combinatie daarvan, is heden ten dagen iets gemakkelijker uit te leggen dan de verdeling op basis van de begrippen bezitt ende klasse (bourgeoisie) of werkende klasse (proletariaat) alleen [3].

    Een gevolg van het multi-interpretabel zijn van de begrippen die marxisten gebruiken, is dat er binnen de communistische beweging – van land tot land - steeds gediscussieerd wordt over wie er tot de arbeidersklasse en wie tot de werkende klasse behoren. En waar behoren de zelfstandigen toe? Mensen ‘geloven’ dan niet meer in de theorieën van Marx en Engels over bourgeoisie en proletariaat, omdat er eindeloos over getwist wordt en men er niet meer uitkomt. Dit heeft in de communistische beweging in het verleden, en ook op scholingen, al tot veel onnodige problemen en discussies geleid. Terwijl het eenvoudig is. De theorieën van Marx zijn nog steeds geldig. Een voorbeeld: Een softwaredeskundige die parttime werkt bij een groot softwarebureau en daarnaast een eigen bedrijfje runt, rekent zich niet tot de arbeidersklasse en voelt zich geen onderdeel van het proletariaat. Hij is dan ook volstrekt niet aanspreekbaar op onze argumenten voor een socialistische maatschappij. Toch hoort hij erbij want hij heeft geen (groot) vermogen.

    Zo zijn er naast de bovengenoemde voorbeeld van een computersoftwarespecialist andere mensen die zich volstrekt niet laten inspireren door ons marxistisch-leninistische erfgoed: de onderklasse. Toch werken de wetten van Marx en Engels ook daar nog steeds meedogenloos. Enerzijds moet men differentiëren en anderzijds het klasse-belang integreren. (Ik noemde dat al.) Kortom, er moet nogal wat gebeuren voordat iedereen binnen de linkse beweging weer enigszins op één lijn zit qua definities.

    Aantallen

    De werkende klasse – kinderen, zieken, arbeidsongeschikten en werklozen meegerekend - zal wereldwijd een kleine 7 miljard mensen groot zijn. De zuivere kapitalistenklasse bestaat waarschijnlijk uit niet meer dan 200.000 personen. Marx dacht rond 1850 dat vanwege deze gigantische aantallen de werkende klasse, namelijk 99% van de wereldbevolking, de bezittende klasse in een democratie gemakkelijk de baas zou kunnen. Anno 21ste eeuw blijkt daar niets van waar te zijn. Hoe kan dat? Loontrekkenden zijn er veel minder. Vakbonden schatten het aantal loontrekkenden wereldwijd slechts op ongeveer 900 miljoen. De vakbonden behartigen de belangen van alleen deze 900 miljoen! De communisten behartigen de belangen van de gehele werkende klasse! Zeven keer zoveel mensen! Recent melde Trouw dat 1850 miljardairs meer dan 50% van alle bezittingen op de wereld bezit. Dat is meer dan 50% van alle waardepapieren, aandelen en obligaties nog los van al het geld dat deze bezittende klasse wereldwijd in kluizen heeft opgeslagen. Een klein deel van de werkende klasse heeft ook nog wat geld en aandelen, maar dat speelt voor het betoog geen doorslaggevende rol. Ook het bezit van een huis speelt in dit betoog geen doorslaggevende rol. (Zie daarvoor het boek van Piketty, 2014.) De werkende klasse heeft - los van de staat en los van belastingen – in Nederland en sommige andere landen allerlei eigen systemen gecreëerd om ziekte, werkloosheid en ouderdom op te vangen, d.w.z. sociale verzekeringssystemen en (aanvullende) pensioensystemen. Daarbinnen zijn de loontrekkenden, via de vakbonden, het best georganiseerd. Van die sociale systemen (van al die potten met geld) zijn de loontrekkenden de eigenaar. Die hebben met hun arbeid de premies betaald. Aan die systemen dragen anderen geen cent aan bij. De zelfstandig werkenden, boeren, tuinders, winkeliers, middenstanders, freelancers en zzp’ers zijn minder georganiseerd. Zij zijn in westerse landen individueel bij private verzekeringsbedrijven verzekerd.

    Toch moeten al deze groepen met arbeid hun brood verdienen, zelfstandigen alsmede loontrekkenden. Vrijwel alle werkenden onderhouden wel iemand: een of meer kinderen, een werkloze echtgenoot of echtgenote, een zwakbegaafd familielid of iemand ‘zonder talent om te werken’. De schattingen lopen uiteen. Daarom verbaast het iedereen nog steeds dat mensen in een democratie niet kiezen voor een partij die socialisme hoog in het vaandel heeft. 99% van de wereldbevolking heeft geen andere keus dan met arbeid zijn brood te verdienen. Als men geld nodig heeft moet men het lenen. Daar is de rijkdom en macht van die 1% van de wereldbevolking dan ook volledig op gebaseerd.

    Het enige wat de staat betaalt zijn bijstandsuitkeringen en de AOW. Daar betaalt de bezittende klasse - via belastingen - voor een deel aan mee. Voor de rest betaalt de werkende klasse bijna alle belastingen. De werkende klasse betaalt dus alle kosten in de hele wereld, zowel de gigantische werkloosheidskosten als de gigantische bewapeningskosten en de kosten van het gigantische politieapparaat dat de werkende klasse er onder moet houden!

    Het wordt tijd dit te doorbreken! En het geld terug te halen van waar het zit.

    Sociaaldemocratische vakbonden zien ‘de werkende klasse’ anders

    In 2014 vertelde een vakbondsexpert van het International Instituut of Social History op een kaderbijeenkomst van de FNV ons dat er ‘in de hele wereld circa 880 miljoen loonafhankelijken zijn’. Hierboven afgerond naar 900 miljoen. Deze cijfers leidden onmiddellijk tot een opmerkelijke discussie die ik niemand wil onthouden. Vanuit de zaal werd door mij opgemerkt dat de circa 2 miljard boeren in Afrika en Azië eigenlijk ook tot de werkende klasse horen. Ze werken van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat op de velden, akkertjes en open plekken in het oerwoud; en daar staat dan een karig inkomen tegenover. Een inkomen uit arbeid. De werkende klasse bestaat dus niet uit 880 miljoen werkenden maar feitelijk uit 2880 miljoen werkenden. Terwijl de vakbond traditioneel voor de werkende klasse zegt op te komen. Wordt hier door de vakbonden een systematische fout gemaakt? Zijn de Europese (Noord-Atlantische) vakbonden alleen voor loontrekkenden? Mao en Lenin sloegen juist bruggen tussen de boeren en de arbeiders! De linkse, de marxistische c.q. communistische beweging heeft dat altijd gedaan. Nederland kent zelfs een zeer vergelijkbare situatie met eenpitters, mkb’ers en zzp’ers! Hoe smeed je die noodzakelijke eenheid tussen werkenden? Voor communisten is dat samen optrekken een theoretische en praktische halszaak. Voor de Nederlandse vakbonden blijkbaar niet. Duidelijk is wel dat dat niet in een enkele organisatie moet of hoeft, maar beter gaat in twee strijdorganisaties. Die organisaties – vakbonden en communistische partijen - moeten dan wel samenwerken. Linkse politieke partijen zijn daar in ieder geval de aangewezen organisaties voor. Die kunnen trouwens volgens mij zelfs beter dan bonden de belangen van de werkende klasse in zijn geheel verdedigen tegen de belangen van de mondiale bezittende klasse.

    Kan dit verklaren dat de Noord-Atlantische vakbonden al 70 jaar geen strijd voeren tegen het kapitalistische systeem? De strijd tegen inkomensongelijkheid ligt in de ene groep weliswaar theoretisch fundamenteel anders dan in de andere groep, maar beide groepen horen wel verdedigd te worden. Verklaart de zelfgekozen beperking tot loontrekkenden de angst voor zzp’ers, parttimers en uitzendkrachten en hun strijd om het bestaan? Als we (ooit) een socialistische maatschappij willen bereiken zullen we, net als Mao en Lenin 70 tot 100 jaar geleden de brug bouwden tussen boeren en arbeiders, vandaag de dag een brug moeten bouwen tussen eenpitters en loonafhankelijken: de werkende klasse tegen de macht van ‘het grootkapitaal’, de banken, die de mkb’er en zzp’er korthouden en uitbuiten, en de aandeelhoudersklasse (die met de door ons geproduceerde meerwaarde aan de haal gaan).

    Men verdient theoretisch – blauweboordenwerkers en witteboordenwerkers samen - net zoveel loon als er in dat bedrijf of die fabriek te halen is. Als er winst gemaakt wordt, hoort die ‘winst’ zichtbaar te zijn voor alle betrokkenen. In een socialistisch land is dat ook zo; in een kapitalistisch land niet. Als er niet meer ‘winst’ in een sector zit, zit er niet meer in. Zo simpel is dat. Als er geen winst is, en de kosten niet hoger zijn dan de baten, heeft men er in ieder geval een boterham aan. De kwestie is: wie betaalt degene die werkloos worden of arbeidsongeschikt? De uitbuiting van de arbeiders en van de werkenden in dat bedrijf, vindt plaats als de zuivere winst uit een bedrijf niet meer zichtbaar is en - zonder toestemming – helemaal naar aandeelhouders wordt overgeheveld. En dat terwijl de werkenden ook nog eens in hun eentje alle (sociale) verzekeringspremies moeten betalen.

    Noten

    1. De kwestie of een persoon met een pensioen bij een gewoon pensioenfonds (zoals ABP en PGGM) nu ‘uitgesteld loon’ krijgt en deels ook aan het rentenieren is (of dat het een vorm van socialisme is voor een kleine groep), blijft theoretisch en praktisch – voor in de discussies in vakbonden – en zeker in het kader van dit boek een moeilijk punt. Dat moet in beschouwingen in ieder geval elke keer weer helder gesteld worden.

    2. Nivelleren? Het grootste misverstand tussen sociaaldemocraten en marxisten is nog steeds: wat is ‘nivelleren’ en wat bedoelen we met ‘solidariteit’? De linkse beweging wil geen jaloezie uitstralen! Wij willen alleen maar gelijke rechten, ook het recht ‘om rijk te worden’ en het recht op een (zeer) goed loon.

    3. Marxisten willen juist ‘opwaarts nivelleren’, tot en met de 1% van Occupy.